In gesprek met Wim van Hamersvelt (2003)
E.W. van den Burg
Enige jaren geleden hebben we een vraaggesprek gepubliceerd met een Zoetermeerder, die tussen 1945 en 1950 als militair verplicht in Nederlands-Indië is geweest. Ditmaal komt iemand aan het woord, die er als vrijwilliger naartoe is gegaan. Dat had wel een kleine voorgeschiedenis.
Lid van de Binnenlandse Strijdkrachten
Wim is geboren in 1920 en in de Tweede Wereldoorlog werkte hij voor de Voedselvoorziening. Hij was zodoende gevrijwaard van verplicht werken in Duitsland. Hij voelde zich als jongeman toch al enigszins aangetrokken tot het militaire bedrijf. Hij kon daar al wat vertrouwd mee raken toen hij in het voorjaar van 1945 werd benaderd om toe te treden tot de Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.), in het bijzonder bij het Strijdend Gedeelte. Zelf zegt hij daarover:
"Bij de B.S. hebben we, toen we nog bezet waren, meteen al training gehad. Op 27 maart 1945 ben ik bij de B.S. gekomen. Men heeft mij gevraagd. We hebben toen geoefend in het gebouw van 'Zélandia'. Je leerde marcheren, je leerde in de houding staan, je leerde een stengun uit elkaar halen enzovoort. Je kon niet schieten, maar je leerde wel elementaire dingen."
Vrijwillig naar Indië
Wim had zich voorgenomen om zich als oorlogsvrijwilliger op te geven om naar Indië te gaan.
"Ja, eigenlijk voordat we 'bovengronds' kwamen, was ik al van plan om naar Indië te gaan. Wij hadden het gevoel: het was ons Indië en onze Nederlanders die daar zaten waren nog niet bevrijd, die zuchtten nog allemaal onder Japanse krijgsgevangenschap. Dus ik was van plan om mij op te geven om te gaan vechten tegen Japan in Indië.
Eén moment heb ik nog gedacht om het toch maar niet te doen, dat was bij de overval van de Duitsers op de B.S. op 5 mei 1945. In mijn dagboek schreef ik toen: "Ik ga niet naar Indië, ik was het van plan, maar ik ben er niet voor geschikt". Maar een paar weken later dacht ik: "Ik doe het toch!"
Op 22 juni 1945 zijn we met tweeëntwintig man van de BS-afdeling Zoetermeer/Benthuizen naar Den Haag gegaan om ons te laten inschrijven als vrijwilliger. In feite waren we toen nog steeds in dienst van de Binnenlandse Strijdkrachten.
Op 31 juli 1945 zijn we naar Woerden vertrokken voor een opleiding, die op 21 september werd voortgezet in Voorschoten. Dat was behoorlijk pittig daar. We werden getraind door Engelse militairen die de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt. Er werd bijvoorbeeld, als je bij oefeningen ergens onderdoor moest kruipen, met scherp geschoten. Ze schoten natuurlijk wel op een bepaalde hoogte, maar je moest je hoofd niet omhoog doen, want dan was je er geweest. Ja, we zijn hard getraind door die Engelse militairen!
Mijn aanmelding op 22 juni was een voorlopige, ik denk dat ik in Voorschoten definitief getekend heb. Uiteindelijk zijn we met z'n twaalven uit Zoetermeer overgebleven: Aart en Henk Weening, Henk Knol, Piet Nieuwenhuijsen, Jan van Straalen, Bert van der Wees, Theo Vonk, Bert van der Most, Wim Hoogendam, Piet de Kooter, Karel van Straalen en ikzelf".
Van de oorspronkelijke groep van tweeëntwintig zijn er dus tien afgevallen. Die hadden zich bedacht en ieder van hen zal daar een reden voor hebben gehad."
De grote reis
"Op 1 december 1945 zijn we in Voorschoten op de trein gegaan naar Oostende. We hebben denk ik wel twintig uur in de trein gezeten, want veel bruggen waren vernield. We hebben een enorme omweg moeten maken. Toen we in Voorschoten naar de trein marcheerden, zag het zwart van de mensen, het was een haag van mensen. Dat was wel wat dramatisch, sommigen stonden te huilen aan de poort, zelfs de wacht stond te huilen!
We zijn overgestoken naar Engeland en kwamen terecht in East Hampstead Park. Op Oudejaarsavond zijn we uit Southampton vertrokken met de Alcantara richting Indië. Het was een enorm groot Engels troepentransportschip met in totaal 4000 man aan boord. De leefruimte was niet al te groot, 280 man in een ruimte van twintig bij twintig meter!"
Een waagstuk
Wim was in Zoetermeer badmeester en het zwemmen zat hem in het bloed.
"We gingen voor anker in de baai van Trinco Malee, dat is bij het vroegere Ceylon, dat nu Sri Lanka is. We lagen volgens onze waarneming heel dicht bij het land, we zagen palmen en dat was fantastisch, het maakte een enorme indruk op ons. Toen heb ik de idiote stunt uitgehaald, samen met Kees Walraven, de oppasser van de dominee, om naar land te zwemmen. Er waren al mensen aan het zwemmen, maar die werden uit het water gehaald. Maar wij konden aan de andere kant van het schip, via een luik en een bootje dat daar lag om water in te brengen, in de zee komen. Zo zijn we twee kilometer naar land gezwommen. Later hoorden we dat er nog haaien waren ook. We kwamen aan land en hebben daar in onze zwembroek wat rondgelopen. We kwamen in aanraking met Engelse militairen, die vroegen aan ons: "Are you breaking ship?" We begrepen al gauw dat het een marine-uitdrukking was voor deserteren. We zeiden: "Nee, we zijn helemaal niet gedeserteerd, we gaan juist enthousiast naar Indië, maar we wilden alvast wat van de tropen zien". Uiteindelijk zijn we bij Engelse officieren terechtgekomen, aan de havenkant alweer, want we voelden ons toch niet happy. Die hebben geregeld dat de bemanning van een bootje ons terugbracht naar het schip, in zwembroek nog altijd. Ze wilden ons aan boord brengen, maar we zeiden: "Nee, dat willen wij niet, laat ons in de buurt van het schip weer in zee duiken" en via het bootje zijn we weer aan boord gekomen. Niemand heeft ooit iets gemerkt, terwijl anderen die gezwommen hadden tot aan Singapore 'streng' (in militaire dienst is dit een zware straf) kregen. Maar ik was zo belust om die tropen te verkennen. Het was een wonder. We vonden het prachtig".
Voorlopig niet ontschepen in Indië
"Van de Engelse autoriteiten mochten geen Nederlandse troepen naar Java. En daarom zijn we eerst naar Singapore gegaan en daar hebben we nog acht dagen in de haven gelegen voordat wij, en het was inmiddels 31 januari 1946, op Malakka aan land mochten. We werden daar ondergebracht op een vliegveld dat de Jappen aangelegd hadden. We lagen ook in een tentenkamp van de Jappen die daar gelegerd zijn geweest. De aanleg van dat vliegveld is heel dramatisch geweest. De inlandse bevolking heeft het materiaal moeten aanslepen uit de bergen en velen hebben dat niet overleefd. Daarna zijn we nog een maand gelegerd geweest op een rubberplantage.
We hebben de tropen niet leren kennen in Indië, maar op Malakka, wat toch erg veel overeenkomsten vertoont. Wij hebben dus geluk gehad bij andere troepen vergeleken. Wij hebben de tijd gehad om te acclimatiseren. In mijn functie als verbindingsman was ik die eerste tijd zo vrij als een vogel, samen met een korporaal. Pas op de rubberplantage werd de eenheid 'Verbinding' gevormd. Toen kregen we er ruim twintig man bij en wij waren de twee die de jongens moesten gaan opleiden. We hebben ze leren seinen en toen kwam er, zo gaat het in het leger, een sergeant-majoor boven ons en hij werd onze commandant. Die wist van toeten noch blazen en wij hadden al het werk gedaan om die jongens op te leiden!"
Functie en rang
"Ik was soldaat 1e klasse en later, in een gevechtsperiode, ben ik korporaal geworden. Ik moest leiding geven aan een radiosectie en die bestond uit elf man. Ons peloton bestond uit een Technische Dienst, een Telefoonsectie en een Radiosectie. Pas op Java hebben we ons materiaal ontvangen voor de radioverbinding. Het was allemaal van Engelse makelij en dus waren er Engelse instructies bij, die we zelf ook nog moesten leren. Gezamenlijk hebben wij moeten leren om de apparatuur te bedienen. Radioverbinding was van levensbelang. Patrouilles in het veld moesten met elkaar in verbinding blijven, wanneer er gewonden waren moest er een dokter komen, enzovoort".
We hebben al heel wat kunnen lezen over de heenreis, maar nu willen we weten wat het doel was van de eenheid waartoe Wim behoorde.
De taak
"Primair orde en rust brengen. Eerst was het de stad Batavia beveiligen en ook ver eromheen. Daarna zijn we een jaar gelegerd geweest langs de Postweg Batavia-Bandoeng. Vanaf Buitenzorg tot boven het Poentjakgebergte. Daar gingen een paar keer per week konvooien over en die weg was de levensader voor Bandoeng. Eigenlijk hadden wij alleen de grote steden bezet, met een klein gebied eromheen. Die tussengebieden waren door de Engelsen al toebedeeld aan de Republiek en de grenzen vormden de zogenaamde demarcatielijn. Langs de weg was het heel gevaarlijk en in het begin vielen er ook doden bij de konvooien. De totale weg was 150 kilometer en wij hadden de verantwoording over 50 kilometer weg om te beschermen. De Zoetermeerders zaten allemaal in hetzelfde Bataljon en toch zagen we elkaar niet zo vaak. Het Bataljon was verspreid over 50 kilometer in kleine kampongs langs de weg, de ene boven op de Poentjakpas en de andere beneden bij Tjipajoeng, dat ligt bij Buitenzorg. En dan waren de Zoetermeerders verdeeld over de verschillende compagnieën, dus maar af en toe zag je elkaar. Het was wel heel fijn als je weer een bekende uit Zoetermeer zag!
Later zijn we heel veel opgetreden in gebieden waar het onrustig was. We kwamen in gebieden die eerst verlaten waren door de bevolking en dan konden wij nog wat doen zodat ze weer aan het werk konden. In de Jappentijd was de bevolking uitgehongerd en geplunderd, ze liepen in jutezakken rond. Het was ongelooflijk armoedig en alle huizen waren vernield, alles was kapot, daar heb je geen idee van. Dus zodra wij er waren en het weer rustig was, konden die mensen hun akkers weer bewerken, die konden er in vrede leven. De bevolking kwam terug en die leefde in harmonie met ons.
Wij van de 'Verbinding' waren echte zwervers. Vaak waren we maar één of twee weken op één plek. We zwierven van de ene kampong naar de andere. En ook het Bataljon zelf werd vaak verplaatst. We waren bijna altijd reizende".
Een gruwelijke ervaring
"De tegenstander beschoot ons, vooral kleine eenheden op wegen moesten het ontgelden. Ze schoten ook op patrouilles en altijd vanuit verdekte opstellingen. Dat is wel begrijpelijk, maar voor ons was het natuurlijk erg moeilijk om je daartegen te verdedigen. Er vielen ook doden bij. Je kon trouwens niet over één vijand spreken. Wij zijn in Indië gekomen aan het einde van de Bersiapperiode. De Republiek was uitgeroepen, maar die had geen gezag. Die had wel een soort legertje, maar er waren ook veel rovende en zwervende benden en die waren ongelooflijk wreed. We hebben meegemaakt dat een patrouille bij avond in een hinderlaag is gelopen en daar zijn toen zes jongens in handen gevallen van zo'n Indonesische bende. Een paar dagen later heeft een Chinees ons naar de plaats gebracht waar die jongens begraven lagen. Ik moest toen mee als verbindingsman en er ging een dokter mee en wat Genietroepen.
En toen werden die jongens opgegraven. Nou, dat was verschrikkelijk, het ergste wat ik ooit heb meegemaakt. Geslachtsdelen en armen afgehakt, ogen uitgestoken ...... Ik heb altijd gehoopt dat ze al dood waren, voordat ze zo werden toegetakeld. Toen die patrouille maar niet terugkwam, ben ik vrijwillig meegegaan met een andere patrouille om ze nog te redden. Dat is ons helaas niet gelukt en we hebben ook geen contact gekregen. In de morgen zijn er KNIL-troepen gekomen en die hebben de aanvallers weggejaagd en die zijn toen verderop getrokken".
Een magere beloning
Vrijwilliger moest je zijn uit idealisme, niet voor het geld. "Ik weet helemaal niet meer hoeveel wij kregen, maar het was een schijntje, heel weinig. Soms waren we zo arm, dan gingen we de stad in en dan konden we alleen maar wat ijswater kopen. Drank kregen we van het leger niet, alleen op hoogtijdagen, bij de geboorte van een prinses en bij verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis. Dan kregen we een tinnetje bier. Sigaretten kregen we in overvloed. Hoewel we allemaal veel rookten, bleef er genoeg over om te ruilen voor souvenirs en dergelijke. Toen we naar huis gingen, mochten we een kist met artikelen meenemen. Van alles hadden we ingeslagen, sarongs, batikartikelen, zelfs rijst, allerlei cadeautjes voor de familie".
Naar huis
"Na tweeënhalf jaar mochten we naar huis. Ik verlangde er erg naar. We zijn denk ik half mei scheep gegaan, maar we hebben er heel lang over gedaan. In juli zijn we thuisgekomen. We gingen met de Kota Baroe, maar het schip had motorstoring en daardoor moesten we langzaam varen. Vijf lange weken hebben we aan boord gezeten als haringen in een ton. De thuiskomst was geweldig. We zijn ontvangen toen we de Waterweg binnenvoeren, ongelooflijk, wat een mensen langs de kade! Duizenden mensen in bootjes op de rivier, overal juichende mensen. Het was geweldig! We kwamen laat in de avond aan in de haven van Rotterdam en moesten nog een nacht aan boord blijven. De volgende dag zijn we met bussen naar huis gebracht. Overal waar we in de dorpen kwamen, hingen de vlaggen uit. Het onthaal was overal geweldig, families stonden overal klaar, huizen waren versierd. Ik kwam de Stationsstraat binnen en overal werd gevlagd. Toen ik uitstapte, kwamen mijn moeder, mijn broer en mijn zuster mij tegemoet. Dat was geweldig ontroerend die ontvangst!
Een paar dagen later zijn we door het gemeentebestuur ontvangen en daarbij hebben we nog een erepenning van de gemeente gekregen. We zijn met alle egards en alle waardering ontvangen. We waren ook bij de eerste troepen die terugkeerden".
Ze kwamen niet allemaal terug
Van de twaalf Zoetermeerse vrijwilligers zijn er twee niet teruggekeerd. Dat waren: Hendrik Jan Knol, 34 jaar, overleden op 20 april 1947 in het militair hospitaal te Tjimahi en Arend Weening, 32 jaar, overleden op 9 april 1948 tussen Cheribon en Tjilimoes.
Voor hen en de eveneens omgekomen Martinus Bolleboom, 23 jaar, overleden op 15 september 1948 in het gevecht bij kampong Djeglong, desa Palangsau, district Kebontjandi, werd enige jaren geleden een monument onthuld in het Wilhelminapark. Sindsdien worden ze allen betrokken bij de jaarlijkse dodenherdenking.
Tot slot
Om een beeld te geven van een oorlogsvrijwilliger over een periode van tweeënhalf jaar valt niet mee. Het zijn slechts enkele grepen die men kan doen. Het Historisch Genootschap prijst zich echter gelukkig, dat het kan beschikken over het boek dat de heer Van Hamersvelt heeft geschreven aan de hand van de dagboeken die hij over de hele periode heeft bijgehouden.
Er is nog een pennenvrucht van hem en dat is het boekje: 'Wat een bevrijding, Soldaat in eigen dorp' met als ondertitel: 'Uit de vergeten dagboeken van Wim van Hamersvelt'. Dit boekje gaat over de vondst na bijna vijftig jaar van de bewuste (twaalf) dagboeken in het huis waar hij vroeger heeft gewoond en over de periode 27 maart 1945 tot en met 31 juli 1945.