In gesprek met Leen Hagers (2006)
C.M.A.M. van Wijk en J.W. Dreise, bewerking: E.W. van den Burg
Er wordt al jaren veel aandacht besteed aan de generatie die in de jaren kort na de Tweede Wereldoorlog geboren is. Deze generatie wordt geacht in het algemeen grote kansen te hebben gekregen in de maatschappij door een goede opleiding. Wij besteden deze keer aandacht aan de loopbaan van iemand die in de jaren dertig van de vorige eeuw geboren is en die het moest doen met alleen lagere school. De heer Leendert Hagers hebben we bereid gevonden om zijn verhaal te vertellen.
Het gezin
‘Ik ben geboren op 18 juli 1934 in Zegwaart en wij woonden aan de Berkelseweg nummer drie.
Mijn vader was Hendrik Hagers en mijn moeder Willempje de Munnik. Het gezin bestond uit tien kinderen, zes meisjes en vier jongens en ik was nummer negen. Met al die zussen boven mij had ik in totaal zeven moeders en dat was wel eens vermoeiend. Mijn vader is ooit een zelfstandige tuinder geweest en hij was ook medeoprichter van de groenteveiling in Pijnacker. Zijn tuin moet gelegen hebben tegen de dijk van de Delftsewallen. Het is vóór mijn tijd geweest, maar dat hebben ze mij verteld. Ik kan mij dat niet meer herinneren. Waarom hij ermee gestopt is weet ik niet. Hij is boterboer geworden en poelier. Hij ging ook eieren ophalen bij boeren in de buurt en die verkocht hij weer in de stad. ’s Maandags ging hij naar Delft en dan bleef hij een dag in Zoetermeer en de rest van de week zat hij in Rotterdam. Eerst deed hij alles op de fiets, met zo’n grote mand voorop. Dan ging hij via Berkel naar Hillegersberg en Rotterdam. Later heeft hij een T-Ford gekocht waarmee hij zijn handel vervoerde’.
De jonge jaren
‘Ik groeide op in de oorlogsjaren en wij hadden een groot gezin. Ik herinner mij dat ik kleren droeg van een oudere broer en later zal mijn jongere broer die wel weer hebben afgedragen. Hoe belangrijk kleding was zal ik u vertellen. Ik had een klein fietsje, zo’n doortrapper en mijn ketting liep eraf. Ik heb die ketting erom gelegd, maar toen zat mijn pink tussen die ketting en die tandjes. Ik moest doordraaien, want mijn pink zat ertussen, ik gilde als een mager varken en mijn moeder had een oud laken liggen, daar werd een stukje afgescheurd en dat was het verband. Toen mijn moeder zag dat er nog bloed aan mijn bloesje zat kreeg ik nog een paar klappen om mijn oren ook! Die pink is wel weer dichtgegroeid, maar ik heb hem nooit meer kunnen buigen, de pees was doorgesneden Er is verder niks aan gedaan.
Melk gingen we meestal halen bij Huib van der Ende of bij Niek Dijkshoorn. In het laatste oorlogsjaar werd het eten steeds schaarser, we zaten met een groot koppel. Van suikerbieten werd suiker (stroop? red.) gemaakt en van de pulp werden koekjes gebakken. De suikerbieten haalden we bij de boeren in de omgeving’.
De scholen
‘De eerste jaren ging ik naar de Christelijke School in de Dorpsstraat in Zoetermeer, het gebouw waar nu de Zoetelaer gevestigd is. We gingen altijd lopend naar school, we bleven over en kregen daarvoor een zogenaamde “stikkezak” mee met brood. Dat was een zelfgemaakte linnen zak met een koord er aan, zodat je hem om je nek kon hangen. In 1943 zijn mijn broertje Johan en ik naar de Openbare School in de Katwijksebuurt van Pijnacker gegaan. Dat had te maken met de oorlogsomstandigheden, het werd te gevaarlijk om naar Zoetermeer te lopen. Nutricia en de spoorlijn werden gebombardeerd en beschoten . Een voordeel voor ons was dat het schooltje lekker dichtbij was. Het schoolgebouw staat er nog, maar het wordt niet meer als zodanig gebruikt. Het is nu het kantoor van loonbedrijf Meersma. Acht klassen heb ik doorlopen. Ik had er wel eerder afgekund, maar dan had ik naar Delft naar een vervolgschool gemoeten. Het hoofd van de school, meneer Ten Wolde is nog wel wezen praten met mijn ouders om mij door te laten leren, maar dat zou allerlei kosten met zich meebrengen. Dat ging dus niet door. Er moest brood op de plank komen toentertijd. Dus ik ging op mijn veertiende naar Brinkers’.
Waarom werken bij Brinkers?
‘Dat ik bij Brinkers moest gaan werken had ermee te maken dat mijn vader daar de boter betrok. Ik was veertien jaar toen ik ging werken. Vrijdags kwam ik van school af en ’s maandags om zes uur stond ik bij Brinkers op de laan aan de Vlamingstraat. Vakantie zat er niet in, nee, er moest geld verdiend worden. Ik kwam daar als wagenjongen bij een chauffeur op een vrachtwagen. Ik moest de chauffeur helpen met laden en lossen. We gingen met een wagen met vijfentwintig ton margarine op weg en die vracht kreeg je twee keer door je handen, ’s morgens met laden en ’s middags met lossen. Vijfentwintig ton en dan was je veertien jaar! Je begon ‘s morgens om zes uur en dan was je ’s avonds om zeven uur weer thuis. Dat waren normale dagen. In de fabriek heb ik nooit gewerkt. Ik heb al die tijd op een wagen gezeten. Dan kwam je bijvoorbeeld bij de Spar in Enschede, en daar loste je zo’n 12, 13 ton margarine en die moest je op een glijbaan gooien. Het waren dozen van 10 kilo. Als je bij een winkelier moest zijn dan liep je met vier dozen op elkaar, dus veertig kilo! Ik heb nog altijd last van mijn nek en ik denk dat ik dat daar van overgehouden heb’.
Naar de fabriek van Brinkers in Wijchen
‘Na verloop van tijd ging ik met Rook Klos, die achteraf mijn schoonvader geworden is, naar Wijchen. Daar had Brinkers ook een fabriek staan. Op maandag gingen we daar naar toe en bleven tot en met vrijdag in Wijchen. Vanuit Wijchen gingen we grote winkels bevoorraden in de omgeving, Brabant, Limburg en Overijssel. We lagen daar in de kost. Dat waren fantastische mensen, daar ben ik samen met mijn vrouw later nog een keer met vakantie geweest, op de brommer. Tot mijn zestiende jaar heb ik bij Brinkers gewerkt en toen ben ik naar Citosa gegaan’.
een wordt conducteur
‘Ik wilde weer eens wat anders en toen heb ik bij Citosa gesolliciteerd. Citosa verzorgde de busdiensten naar de dorpen en steden rondom Zoetermeer. De garage en het kantoor waren toen gevestigd aan de Stationsstraat hier in Zoetermeer. Later is alles overgegaan naar Boskoop. Citosa was de voorloper van Connexion. Ik ging er in mijn burgerkloffie naar toe, ik had nog geen uniform. Dat kreeg je pas als je geslaagd was na een dag of veertien. Dan moest je een pak aan laten meten. Voor mijn opleiding liep ik mee met een ervaren conducteur, in mijn geval was dat Henk Klos. Na een paar weken werd je geacht conducteur te zijn, dan moest je zelfstandig kunnen werken. En dat ging nog wel eens met vallen en opstaan. Je moest al die verschillende secties en tarieven kennen. Ik weet nog goed, een retourtje van Zoetermeer naar Den Haag was vijfenzeventig cent en naar Voorburg was zeventig centen’.
Leen wordt chauffeur
Na een onderbreking door vervulling van de militaire dienstplicht komt Leen weer terug bij Citosa.
‘Toen ben ik nog een paar weken conducteur geweest om er weer een beetje in te komen, onder leiding van Niek de Vries. In militaire dienst was ik rij-instructeur geworden op een, wat wij toen een Oorlogs-Daf noemden. Dat heb ik gedaan totdat mijn diensttijd er op zat en door mijn ervaring kon ik bij Citosa doorstromen als chauffeur. Je werkte in roosterdienst. Je reed vier weken op Rotterdam, twee weken Den Haag en twee weken Delft en dan weer opnieuw. Na zoveel weken dienst had je een week wasdienst. Je reed eerst een reservedienst en dan begon je om vier uur tot zes uur, halfzeven. Daarna ging je de garage in en dan ging je de bussen wassen. Dat was toen nog hier in Zoetermeer aan de Stationsstraat. Je had een slang met een borstel er aan. Dat wassen stond in je rooster en dat duurde vijf dagen. Van zeven uur tot half een als de laatste bus binnen was. En dan ging je om één uur, halftwee naar huis. Meestal deed je dat alleen. Af en toe met z’n tweeën. In het begin was het nog met z’n tweeën, die bussen van de resevedienst kwamen allemaal tegelijk binnen, er stonden wel een stuk of veertien bussen en die moesten altijd weer schoon de weg op. Schoonmaken van buiten en van binnen. Tot ongeveer 1961 ben ik bij Citosa gebleven’.
Het ouderlijk huis wordt afgebroken
‘Het pand Berkelseweg 3 en 5 moest worden afgebroken, omdat de rooilijn naar achteren moest. De Provincie Zuid-Holland wilde een fietspad aanleggen. Het huis was zeker geen bouwval.
Ons gezin en dat van de familie Van Maanen hebben vele jaren als buren naast elkaar gewoond. Er was een heel goede verstandverhouding. In het midden van de jaren vijftig zijn de woningen afgebroken en heeft mijn vader een nieuw pand laten bouwen, nu ook weer twee-onder-één-kap. Mijn ouders gingen in nummer 5 wonen en naast ons kwam de familie Jan Moers te wonen. Later zijn mijn vader en moeder naar De Morgenster verhuisd. Het heeft nog vele jaren geduurd voordat het fietspad er kwam. Met die Berkelseweg was toch wat bijzonders. Aan de ene kant staan panden die bij Zoetermeer horen en aan de andere kant valt de bebouwing onder de gemeente Pijnacker’.
Leen krijgt ‘kennis’, trouwt en krijgt er ook een opa bij
‘Ik ben nog een tijdje lid geweest van de voetbalvereniging DSO en ik heb een tijdje op de gymnastiekvereniging Pro Patria gezeten. DSO voetbalde toen nog achter bij Veelenturf.
Op het terrein van DSO, bij een uitvoering van Pro Patria, heb ik mijn latere vrouw Janny Klos leren kennen. Toen ik trouwde kreeg ik er niet alleen schoonouders bij, maar ook een opa. De opa van Janny Klos was Giel Klos, die veehandelaar en veedrijver was. Bekend vooral als veedrijver met een rode zakdoek om zijn nek. Hij liep met het vee naar de markten in Leiden, Rotterdam, zelfs naar Den Bosch. Hij is 90 jaar geworden. Opa fietste nog op hoge leeftijd en op een keer reed hij op de Vlamingstraat, bij de Broekwegsebrug, en daar kreeg hij waarschijnlijk een hartaanval en toen was het “afgelopen”.
Dit verhaal over een Klos die veedrijver was deed ons sterk denken aan een andere Klos die ook veedrijver was, ene Piet Klos die in de geschiedenisboekjes over Zoetermeer herhaaldelijk wordt genoemd. Toen wij ons daarin verdiepten bleek dat Giel Klos een zoon was van de bedoelde Piet. Opa Giel blijkt ook een markante figuur te zijn geweest, bij iedereen bekend in Zoetermeer en op de veemarkten. Uit andere bron vernamen wij, dat hij een mens met humor was. Verder kon hij ook varkens uitbenen en dat verklaart misschien, dat hij dikwijls bij de noodslachter Westgeest aan de Voorweg werd gesignaleerd. Opa Giel bleek wel lak te hebben aan de verkeersregel dat als je op de fiets naar rechts of links gaat, je je hand moet uitsteken. Het werd hem herhaaldelijk voorgehouden, maar zijn reactie was altijd dezelfde: ‘ze zien me toch?’ Na enig speuren hebben wij een foto van opa Giel kunnen opsporen met op de achterzijde het jaartal 1934.
Heel wat ambachten, maar gelukkig geen twaalf
Als je bij Leen een onderwerp noemt is hij moeilijk te stoppen. Wij wilden toch nog graag weten welke werkzaamheden hij heeft gedaan, na zijn zelfgenomen ontslag bij Citosa. Het bleek dat Leen nog heel wat andere banen heeft gehad, voordat hij bij Van der Slik ging werken. We zullen er enkele noemen:
Vertegenwoordiger bij een carrosseriefabriek in Zoetermeer en in dezelfde functie bij Van Grieken, een melkfabriek in Rijswijk. Verkoper bij een diepvriesbedrijf in Scheveningen, bedienen van een eigen melkwijk in Rotterdam-Zuid en in Scheveningen reed Leen, samen met zijn vrouw als een van de eersten met een winkelwagen.
Eindelijk zijn draai gevonden
Op woensdag reden we niet met de winkelwagen en dan hielp ik bij Jan van der Slik, bijvoorbeeld met trouwrijden. Al gauw ben ik toen in dienst getreden bij Van der Slik. Ik ben daar eerst een paar jaar rij-instructeur geweest. Mijn broer Johan werkte ook bij Van der Slik op de centrale en toen hij wegging kon ik in zijn plaats komen. Dan moest je alles regelen, telefoontjes aannemen, het werk regelen voor de ambulances en de taxi’s. Toen ik begon bij Van der Slik waren we met vier man personeel en toen ik na vijfentwintig jaar stopte, waren het er ongeveer vijftig.
Later kwam ik op de ambulance. Ik had EHBO en later kon ik een cursus ambulancebegeleider volgen. Op een ambulance moet je wel stressbestendig zijn. Ik heb iemand meegemaakt die kon er thuis niet over praten, die redde het niet. Tegenwoordig heb je wel, als het nodig mocht zijn slachtofferhulp.
Ik heb twee jubilea meegemaakt bij Van der Slik. De eerste keer voor het twaalf en een half jarig dienstverband en later toen ik er vijfentwintig jaar was. En toentertijd mijn grootste hobby, dat komt, ik heb zelf een gehandicapte dochter, was het schoolvervoer in Zoetermeer. Ik vervoerde zo’n beetje honderdvijftig tot honderdzeventig schoolkinderen per dag. Dat regelde ik ook. Naar welke school ze moesten en ze moesten allemaal op tijd zijn. Om honderdvijftig kinderen te vervoeren heb je ook honderdvijftig taxi’s nodig, maar dat ging natuurlijk niet, zodat elke wagen twee maal moest rijden. Op de receptie voor het eerste jubileum mochten ook de kinderen komen die ik vervoerde. De receptie werd gehouden in het Kruispunt, waar nu die tempel is. Nou zijn er van die ongeveer honderdvijftig kinderen, ik denk toch wel negentig procent daar geweest. Ik was bij die kinderen bekend als “Ome Leen”. Dan liep ik op dorp en dan hoorde je roepen: ‘Ome Leen!’. Dat waren gehandicapte kinderen, maar ook kinderen die op de gewone school niet mee konden komen’.
Terugblik
In de inleiding hebben we al gezegd dat Leen een kind uit de crisisjaren was en we hebben kunnen zien hoe hij zich in de maatschappij heeft gehandhaafd. Jammer is dat hij nogal vaak van werkgever is gewisseld, zodat hij daardoor betrekkelijk weinig pensioenrechten heeft opgebouwd.
‘Uit de periode bij Brinkers heb ik geen pensioen, en bij Citosa heb ik wel een pensioentje gehad, maar dat hebben ze in één keer gestort. De opgebouwde pensioenrechten van andere bedrijven hebben ze afgekocht. Alleen bij Van der Slik heb ik een klein pensioentje. Wij moeten voornamelijk van onze AOW leven. Je zou kunnen zeggen dat het huis dat wij destijds hebben gekocht een stukje pensioen is. Dit huis is destijds in een project van 55 woningen door ons gekocht. We hebben het zelf laten bouwen. Vijfenveertig huizen waren bestemd voor personeel van Brinkers en van Nutricia en nog een klein bedrijfje en de andere tien voor personen, die niet verbonden waren aan bedrijven in Zoetermeer. Die waren voor de vrije sector. Dit zijn de A-woningen, dit zijn de duurdere; een paar straten verder staan de B-woningen. Op dat moment was het huis al je eigendom. Ik heb in het begin slapeloze nachten gehad van het huis. Van de 52 gulden in de week gingen er 27 af voor rente en aflossing. Ik zat op de bus en toen had ik twee bazen.
’s Morgens om zes uur moest ik beginnen bij Citosa tot twee uur ’s middags en dan was ik om half drie in de tuin. En als ik bij Citosa om drie uur moest beginnen zat ik ’s morgens van zeven uur af in de tuin. Onverantwoordelijk eigenlijk achteraf. Wij wilden zo gauw mogelijk van de hypotheek af en dat is ons gelukt, want al heel wat jaren is het huis vrij’.
Voor aanvullende informatie dank aan: mevrouw J. Smolenaars en de werkgroep Genealogie