Piet Bos Pzn (1998)
M.C.J. Moers–de Vree, E.W. van den Burg
Onlangs hadden wij een uitgebreid gesprek met de heer Pieter Bos, geboren op 15 mei 1921 te Zoetermeer en thans wonende te Rhoon. De heer Bos is opgegroeid op een boerderij aan de Voorweg, het pand dat nu bekend is onder de naam ‘De Boerderij’. Hij kent de situatie van vóór en in de Tweede Wereldoorlog en hij heeft de ontwikkeling in landbouwmethodes en de mechanisatie meegemaakt. Voor de Interviewgroep is de heer Bos een belangrijke bron van informatie.
Enige onderdelen uit dit interview laten wij hier volgen.
Het geslacht Bos
Omdat de naam Bos in Zoetermeer veel voorkomt, hebben wij ons laten uitleggen hoe onze Piet — zullen we maar zeggen — moet worden geplaatst. Piet had zich heel goed voorbereid op de vragen die wij hem van tevoren hadden voorgelegd, zo ook op die betreffende zijn afstamming. Wij ontvingen een zeer uitgebreid overzicht betreffende de ‘Bossen’ in Zoetermeer dat teruggaat tot begin achttiende eeuw. Hij kondigde zich aan met: ‘Ik ben een zoon van Piet van Bert. Dat wil zeggen van Piet Bos van Bert Bos, oftewel J.A.W. Bos’. En dat blijkt voor veel oorspronkelijke Zoetermeerders voldoende om te weten om welke Bos het hier gaat en ze zeggen dan: ‘Oh, dat is Piet Bos die in de vijftiger jaren naar Rhoon is gegaan om daar te gaan boeren’.
Piet vertelt verder over zijn afkomst: ‘En uit ene Cornelis Bos met de geboortedatum 9 april 1781 is Marinus geboren, die ik min of meer beschouw als de stamvader van de Bossen aan de Voorweg. Hij is geboren op 31 januari 1827 en woonde Voorweg 115, de boerderij tegenover de slachterij van Westgeest. Mijn overgrootvader was Nederlands Hervormd en hij schijnt op een keer gezegd te hebben — onder welke omstandigheden weet ik niet — ‘Ik plant de hele Voorweg vol met Bossen, met Gods hulp’. Die hulp heeft hij blijkbaar inderdaad gekregen, want zijn zes volwassen zonen werden allemaal ‘op een boerderij gezet’ aan de Voorweg of dicht in de buurt’.
Achterkleinzoon Piet kan er nog steeds zijn verwondering over uitspreken dat het Marinus is gelukt. ‘Hoe is het nou mogelijk dat zo iemand als Marinus Bos zes zonen als boer geplaatst heeft gekregen. Dus in een betrekkelijk kort tijdsbestek. Waar is al dat land vandaan gekomen? Hoe is dat land vrij gekomen? Die geschiedenis ken ik niet. Daar hebben we nooit studie van gemaakt in onze familie. Dat leefde niet. Ons leven heeft voor een groot deel bestaan uit werken en slapen. Dus dat was niet aan de orde.’
Pacht of eigendom
‘Volgens mij waren het aan de Voorweg overwegend pachtboerderijen en dan denk ik dat het ook geldt voor bijvoorbeeld de Rokkeveenseweg waar verschillende boerderijen van Nutricia stonden. Misschien dat aan de Zegwaartseweg wat meer boerderijen in eigendom waren. Maar wat ik nu zeg is heel globaal. Ik vermoed dat het eigendom hier niet zo sterk gold als waar ik nu woon, de Zuid–Hollandse eilanden. Onze familie pachtte van de familie Jongerbloed. De oude heer Jongerbloed was zeilmaker in Leidschendam en hij is begonnen met boerderijen te kopen. Voor mij is meer bekend Abraham Jongerbloed uit Delft. Zij verpachtten zestien boerderijen in deze omgeving. Dat liep van de Rijndijk tot aan het Westland toe. Enkele van die boerderijen stonden aan de Voorweg, zoals die waar mijn grootvader boerde (Voorweg 105), waar de familie Vis woonde (Voorweg 125) en onze woning aan de Voorweg 146. Al die boerderijen kregen de naam ‘Voorzorg’. En als je vraagt wat waren dat voor mensen, die landheren? Nou, ik zou zeggen: Heel gewone mensen, heel gewone mensen!’
De landheer
‘De landheer kwam eens of twee maal per jaar. Uit mijn herinnering weet ik dat mijn vader dan met hem rondreed. En als hij kwam, moesten wij aan de gang. We hadden een groot gestraat erf en dan zaten we dagen op ons knietjes om alle onkruid uit te trekken. Het leek wel of de koningin op bezoek moest komen. Niet dat hij dat eiste, maar dat leefde zo. We waren gewoon onderdanig. De landheer kwam ook wel kijken of alles er netjes bijlag, maar hij kwam vooral om te zien of er onderhoud nodig was. Als er geverfd moest worden, moesten wij opdracht geven aan Willem de Kater, dat was de schilder. En voor timmerwerk kwam Noordanus. De landheren hadden alle zeggenschap over het polderbeleid, maar ze lieten het meestal over aan de pachters, de ingelanden. Die kregen dan volmacht om te stemmen. Mijn vader had veel volmacht, want hij stemde voor de familie Jongerbloed en zodoende kon hij ook in het polderbestuur komen.’
Het bedrijf
‘We hadden een kleine veertig hectare land en het was een gemengd bedrijf met over het algemeen veel melkkoeien. De Voorweg kende veel meer melkkoeien dan de Zegwaartseweg. Er woonden aan de Voorweg alleen al vier melkrijders. Heel vroeger, en in de Tweede Wereldoorlog ook wel, reden ze met paard en wagen, maar anders met de auto.’
Al heel jong moest Piet helpen melken, hij zat toen nog maar in de derde klas van de lagere school. Behalve de eigen werkkracht waren er altijd drie knechts en de kinderen van de boer moesten even hard en even lang werken als de knechts en ook in de werkkleding was geen verschil te zien. We hebben gehoord wat er het hele jaar rond gedaan moest worden in de akkerbouw, het zaaien, het maaien, het oogsten en het weer voorbereiden voor de volgende cyclus. En dan waren er wel eens problemen.
‘In de dertiger jaren hadden ze een slechte vruchtwisseling, vond ik. We waren sterk gericht op wintertarwe en op peulvruchten. Maar dat leidde op den duur tot ziektes. Er kwamen aaltjes die de wortels van de planten aantastten en zo kon er een hele oogst verloren gaan, of in elk geval was er sprake van oogstderving. Dus van lieverlee gingen ze daar iets aan doen. Je kreeg een betere vruchtwisseling en je kreeg ook rassen die beter tegen ziektes bestand waren.’
Spoeling en pulp
Spoeling en pulp waren een paar elementen in het voerschema voor het vee. ‘Spoeling kwam van de Gist– en Spiritusfabriek in Delft. Die kwam per schuit bij ons aan de Voorweg aan. Bij de Zegwaartseweg hebben ze volgens mij nooit spoeling gebruikt. Frans Stampraad was de spoelingschipper. Dan kwam hij met zo’n vlet aan met een handpomp erop en dan pompte hij de spoeling in van die houten goten waardoor het zo naar de koestal toeliep. Daar had je dan een spoelingput en daarin werd het opgeslagen. En dan had je een ketel spoeling, dat was een inhoudsmaat. Ik denk dat die term ‘ketel’ te maken had met de hoeveelheid die bij de Gist– en Spiritusfabriek in een ketel zat. Het was een restproduct. Vooral voor het mestvee was het een heel goede voeding.
En dan hadden we nog de natte pulp. Dat was een restproduct van de suikerfabriek. Die kwam aan met een binnenschip in de Vliet en daar werd het overgeladen in een vlet en dan kwamen ze via de Molenvaart aan in Leidschendam, tot aan de hoek daar. Daar namen wij de vlet over en dat deden we met een paard. ’s Ochtends vroeg werd je daar al heen gestuurd en dan pakte je met de lijn zo’n vlet op. Dat paard ervoor, een jaaglijn en dan ging je zo door het Wilsveen naar de Voorweg. Henk en Kees Vermeer en Huub Kouwenhoven, dat waren de drie schippers die voor ons de pulp vaarden. De pulp werd zo opgehaald en dan werd het met een kruiwagen uit de vlet weggekruid en opgeslagen in een put bij de boerderij. Dat ging altijd per last. Een last pulp, dat was twee ton.’
Varia
‘Met Pasen werden eieren uitgedeeld aan het personeel. Als de oogst binnen was, werden er pannenkoeken gebakken. En Nopjes–Janhagel, dat waren van die grote koeken, die werden getrakteerd met het schoonmaken van de koestal en het was ook gebruikelijk dat er dan twee citroentjes geschonken werden. Bij de boerderij van Vieveen aan de Voorweg, recht tegenover de Hoeve Meerzicht, lag een woonboot en daar woonde Jan Arbouw. Hij was ketellapper en in mijn jeugd gingen we als we een kapotte pan of ketel hadden naar hem toe. En dan had je Tinus van Dorp, dat was de wegwerker. Hij moest zorgen dat de grindweg vlak bleef en vrij van paardenmest. In het algemeen gesproken was hij voor het onderhoud van de Voorweg.’
De heer Bos bleef vertellen, maar voor hier tenslotte een aardige anekdote: ‘Als je naar Zoetermeer ging, kon het wel eens gebeuren dat je onderweg een zeug tegenkwam, die liep dan langs de heiningkant, zoals we dat noemden. Piet van der Bosch en Van Haastert hielden varkens en dan stuurden ze een zeug zonder begeleiding naar de beer! Ze deden het hok open en de zeug ging dan uit zichzelf naar de beer bij Jan Groenewegen aan de Hoge Woning. Niet te geloven! Dat gebeurde vroeger. Dan kwam je een zeug tegen en dan dacht je, oh, die gaat naar de beer.’