Interviews Jan Glijnis

In gesprek met Jan Glijnis (2006)

E.W. van den Burg

 In het najaar van 1965 werd de hoeve Driewegen verkocht aan de Gemeente Zoetermeer door de toenmalige eigenaar. De boerderij stond op het punt waar de Vlamingstraat, de Voorweg en de J. L. van Rijweg samenkomen. Pachter tot dan toe was de heer Gerard Glijnis, de vader van Jan. Het bedrijf werd geleidelijk beëindigd, waarna woning en bedrijfsgebouwen in 1968 werden gesloopt. Daarvoor in de plaats kwam een weg die via de J.L. van Rijweg toegang geeft tot het Stadshart. Wij wilden graag het een en ander te weten komen over de bewoners van de boerderij en over de loopbaan van Jan.

 Herkomst van de familie Glijnis

"De familie van mijn vaders kant komt uit Noord-Holland. Ik wil eerst nog iets vertellen over de familienaam, want die is tamelijk ongebruikelijk in deze streek en in de rest van Nederland ook, denk ik. Die is afgeleid van de voornaam Glijn en die voornaam Glijn zul je hier ook niet vaak tegenkomen, maar ik heb ontdekt dat in de omgeving van Egmond die naam als voornaam voorkomt. En dat achtervoegsel 'is' of 'nis', dat betekent 'zoon van'. In de kop van Noord-Holland is de naam Glijnis niet onbekend. In Zoetermeer werd de naam dikwijls ten onrechte uitgesproken en geschreven als Glijnders.

Mijn overgrootouders waren Pieter Glijnis, veehouder te Stompetoren in de Schermer en Geertje de Geus. Geertje overleed in 1889 op 49-jarige leeftijd en Pieter overleed twee jaar later en was toen 53 jaar. Pieter en Geertje kregen zes kinderen waarvan de jongsten de tweeling Simon (mijn grootvader) en Gerard waren. In 1892 waren er nog slechts drie minderjarige kinderen waaronder de tweeling op de boerderij en toen restte er niets anders dan het bedrijf te beëindigen en tot boedelscheiding over te gaan."

 Simon wilde bouwboer worden

"Simon wilde 'bouwboer' (akkerbouwer) worden. De Schermer was daarvoor echter niet geschikt. Bovendien moest hij dat vak nog leren. Daarvoor werd een plaatsje gevonden in de Haarlemmermeer. Op 26 januari 1896 werd hij meerderjarig (toen 23 jaar). Intussen had hij kennis gekregen aan Jeanetta Christina Veefkind.

Simon kon in Zoetermeer een boerderij huren van Jonkvrouwe Henriëtte Geertruud Tak van Poortvliet. Henriëtte kon niet al te kieskeurig zijn ten aanzien van kandidaatspachters, want de boerderij stond al geruime tijd leeg en was nogal verwaarloosd. Verderop aan de Voorweg was op dat moment trouwens nog een boerderij te huur.

Het stel trouwde op 19 juni 1896 in Hoofddorp en trok met paard en wagen en wat spulletjes naar de boerderij 'Driewegen' aan de Vlamingstraat in Zoetermeer. Een niet geringe onderneming voor een stel van 23 en 21 jaar."

 In Zoetermeer

"Uit een oud teeltplan, waarvan de datum niet bekend is, maar in ieder geval van vóór 1924, blijkt dat het bouwland om de vier jaar 'braak'werd gelegd. Dat hield in intensieve bemesting en grondbewerking. Mijn grootvader gebruikte nog geen kunstmest, want dat was er nog niet. Er werd koemest op dat bouwland gebracht en dat werd geploegd en weer koemest erop en dat werd nog eens een keer geploegd. Omstreeks 1920 kwam kunstmest voor het eerst op de markt.Toen mijn vader ging boeren ging hij kunstmest gebruiken, tenminste voor zover ik weet. In verband met de wisselteelt en de roulatie in het 'braken' was het noodzakelijk jaarlijks de geteelde gewassen te administreren.

Simon heeft in de 28 jaar dat hij boerde de 'wind mee' gehad. De prijzen van de producten gingen geleidelijk omhoog, vooral in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Mijn vader zei eens, dat hij de koeien van zijn vader had overgenomen voor gemiddeld zo'n 800 gulden, waarvoor hij in de crisisjaren, rond 1930, slechts 200 gulden terugkreeg."

 Maatschappelijke functies

"Mijn grootvader heeft ook enkele maatschappelijke functies vervuld. Omstreeks 1921 zat hij in het bestuur van de Oranjevereniging. Deze vereniging organiseerde feesten ter gelegenheid van de verjaardag van Koningin Wilhelmina (31 augustus). Uit mijn jeugd weet ik dat dit jaarlijkse feest gehouden werd op de wei van Janus de Groot, een stierenhandelaar met wat weiland achter zijn huis. De Groot woonde naast ons aan de Vlamingstraat 87. Op het voorste weiland stonden dan enkele kermisachtige attracties zoals een zweefmolen, een draaimolen en wat kramen. Op het daarachter liggende land werden kinderspelen gehouden. Er werd ook een optocht gehouden. Verder is mijn grootvader mede-oprichter geweest van de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden in 1914 en maakte hij deel uit van het eerste bestuur. Hij bleef bestuurslid tot 1931. Simon overleed op 2 maart 1940, Jeanetta op 20 januari 1947."

 De tweede generatie

"Mijn vader, Gerard Pieter, geboren op 11 oktober 1898 nam in 1924 het bedrijf over. Blijkens het eerste pachtcontract werden twee borgen geëist. Die werden gevonden in zijn vader en zijn aanstaande schoonvader, Gerrit van den Burg, elk voor 4300 gulden, zijnde de jaarlijkse pachtsom. Het leek raadzaam niet meteen te trouwen, maar te bezien of hij het 'aankon' en genoeg verdiende om een gezin te onderhouden. Blijkbaar ging het goed, want hij trouwde op 3 juni 1925 in de gemeente Zegwaart met Catharina Diena Jacoba van den Burg, dochter van Gerrit van den Burg en Cornelia Huijsman.

Al spoedig dienden zich moeilijke tijden aan, veroorzaakt door de ernstige economische crisis van de jaren dertig die het gevolg was van de beurscrisis in 1929 in New York. De teruggelopen koopkracht, maar vooral de goedkope enorme graanimporten uit de Verenigde Staten hadden desastreuze gevolgen voor de landbouw. In de jaren 1930-1940 moest er op de kleintjes worden gelet om rond te komen."

 Intensieve bedrijfsvoering

"Voor het bedrijf werd de oplossing voor de beroerde economische toestand gezocht in een intensievere bedrijfsvoering. Mijn vader had 70 koeien en ook werd getracht met varkens en kippen nog wat te verdienen. Hij heeft kans gezien om in de loop der jaren belangrijke verbeteringen aan te brengen. De kavels kregen een logischer indeling. Zo werden drie percelen bouwland gecreëerd van elk vier hectare. Deze akkers werden successievelijk gedraineerd. Er kwam een windmolentje voor de onderbemaling van het eigen land. De ouderwetse boerenwagens (Zeeuws model met grote wielen) werden vervangen door platte wagens op luchtbanden."

Een tractor gestookt met kolen

"In of net vóór de oorlog had mijn vader van de loonwerker Arie Troost een tweedehands Fordson-tractor aangeschaft met brede vliegtuigbanden aan de achterwielen. Ja, dat was bijzonder voor een tractor die in het land moest werken. Tractoren, die voor de dorsmachine stonden, hadden smallere banden. Wat was het belang van die vliegtuigbanden? Dat waren brede banden, gedeeltelijk gevuld met water en je reed daar de grond niet zo vast mee. Er was spreiding van de druk. Er stond tegenover dat het vrij gladde banden waren, zodat je wel tamelijk gauw slipte.

In de oorlog moest er op de tractor als gevolg van brandstofschaarste een gasgenerator worden gemonteerd. Daar werden kolen in gestookt. Dat ding moest aangemaakt worden, hij moest eerst op temperatuur komen, voldoende gas en dan moest je hem starten op benzine. Als hij warm was, dan kon je overschakelen op gas. Het was kolengas, er ging antraciet in, van die fijne antraciet, viertjes. Omdat het voor de voedselvoorziening was waren die nog wel beschikbaar.

 Verdergaande mechanisatie

Na de oorlog kwam ook in de landbouw de mechanisatie geleidelijk op gang. Ook bij ons was dat het geval. De gasgenerator op de tractor werd weer verwijderd. Later werd een nieuwe tractor met een aanbouwploeg gekocht. Ook een zaaimachine, kunstmeststrooier, diverse grondbewerkingsapparaten, maar ook een transporteur om het graan of erwten omhoog te brengen voor opslag in de 'tas' om verder te drogen. In oktober werd er dan gedorst, om ruimte te maken voor de opslag van voederbieten en dergelijke."

 Dorsen

"De loonwerker die bij ons kwam dorsen was Arie Troost van de Zegwaartseweg. Voor degenen die het niet meegemaakt hebben: het was altijd een feest hè, dat dorsen. Het was ook in zekere zin indrukwekkend. Er kwam zo'n grote dorskast. Ze kwamen met een trekker, een dorskast erachter en dan een stropers en daar weer achter een wagentje met spullen, met brandstof enzovoort. De zaak werd dan opgesteld en die trekker werd aan het eind van de dorskast gezet met aandrijfriemen en aan de voorkant van die dorskast had je dan de stropers. Het graan kwam er aan de achterkant uit. Daar kon je zakken aanhangen, daar was ook nog weer een zakkenlift aan verbonden. Dat gedorste stro kwam dan in de pers en dat werd tot balen geperst van anderhalve meter ongeveer, denk ik, en zeventig centimeter in het vierkant."

 Aanvankelijk nog veel handwerk

"Ondanks de beginnende mechanisatie moest er in de jaren '50 nog veel handwerk worden verzet. De gierkelders bijvoorbeeld moesten aanvankelijk met een zogenoemde schepemmer worden leeg geschept. Later werd ook dat gemechaniseerd. Nadat het gras en het graan mechanisch waren gemaaid bleef er toch nog veel handwerk over. Later deed de maaidorser zijn intrede, die het graan meteen dorste. Veelal moest het daarna bij de graanhandelaar nagedroogd worden. Een grote vooruitgang was de melkmachine. Mijn vader was de eerste in de omgeving die een melkmachine aanschafte, wat in de zomer nogal wat bekijks gaf, omdat de koeien op een rij zo'n twintig meter van de weg af stonden."

 Een donker jaar

"Voor het goed functioneren van een boer is het van groot belang om een goede boerin naast zich te hebben. Bij ons ging dat heel goed. Mijn moeder had in de eerste plaats natuurlijk de zorg voor het gezin van vier kinderen. Daarnaast deed ze de boekhouding. Zij nam ook deel aan het maatschappelijk leven. Zo heeft ze onder andere meegewerkt aan de oprichting van de plaatselijke afdeling van de Vereniging van Plattelandsvrouwen. In 1942 werd zij getroffen door een nierziekte, waartegen geen middelen bestonden. Zij heeft de laatste oorlogsjaren en de daarna sterk verbeterde economische toestand helaas niet meer meegemaakt. Zij werd tenslotte opgenomen in het ziekenhuis Antoniushove in Voorburg. Het onvermijdelijke einde kwam op 28 april 1942. Daarmee was ook een einde gekomen aan een goed huwelijk."

  De derde generatie

"Het was voor mijn ouders duidelijk dat de jongens niet allemaal boer zouden kunnen worden. Daarom werd 'doorleren' sterk gestimuleerd, in het bijzonder door mijn moeder. Kees en Peet en Nel zijn destijds naar de MULO gegaan en ik naar de HBS in Delft.

Ik ben op 1 april 1935 naar de Openbare school gegaan in Zoetermeer, in het gebouw dat nu Grand Café School is. Ik kan me nog heel goed herinneren welke onderwijzers en onderwijzeressen er waren. Ik zal er een paar noemen.Het begon in de eerste klas met juffrouw Coster. Het aardige is dat mijn vader ook bij juffrouw Coster in de klas gezeten heeft. Het hoofd van de school was meester Baylé, een uitstekende onderwijzer, ik kan niet anders zeggen. Hij was erg geïnteresseerd in de natuur. Dat blijkt ook wel uit het feit dat hij later hoofd van de Landbouwschool is geworden. Zingen, dat was ook een van zijn favoriete bezigheden, zingen met de klas, tweestemmig. Het gebeurde wel, dat als we een lied zongen en het raam open stond, dat de mensen voor de school bleven staan om te luisteren.

Zoals ik al zei, na de lagere school ging ik naar de HBS in Delft. We gingen op de fiets met een groepje. Degene die het verste weg woonde, dat was Pina van Staalduinen, die woonde aan de Broekweg, dan kwam ik en dan Piet Groenheijde, daarna Herman van Herwijnen, Bep van Duivenbode, die woonde in het dorp en Harm Schans op de Stationsstraat. En zo gingen we met z'n zessen naar Delft. We waren toen al zeer hoffelijk voor de meisjes. Bij wind tegen hoefden de meisjes niet voorop. We hielden ze uit de wind.

Na de HBS ben ik gaan studeren aan de Economische Hogeschool in Rotterdam en de studierichting was de staatkundig economische richting, je had ook bedrijfseconomische richting, die heb ik niet gedaan. Mijn studie omvatte staatsrecht, gemeenterecht, administratief recht en wat rechtswetenschappen en algemene economie. Ik vergelijk het wel eens met rechtenstudie die georiënteerd was op economie."

 Dulcilacus

Kort na de oorlog werd er in Zoetermeer een sociëteit opgericht voor academische studenten.

"Behalve ikzelf waren de volgende studenten lid: Wim Balvert en Huus Huijsman die studeerden in Leiden, Herman van Herwijnen en Piet Huurman studeerden in Delft, in Rotterdam nog een paar, Henk Rodenburg, maar die was meen ik al afgestudeerd, in Utrecht ook nog een, geloof ik. We kwamen bijeen, ik meen van een keer in de maand, maar wel op vrijdag, als iedereen weer op zijn basis thuis was. Ik denk dat Huus Huijsman, die later dominee is geworden, de oprichter is geweest. En die heeft ook de naam verzonnen. Na de HBS moest hij nog een cursus Latijn volgen en hij kwam daardoor op die naam "Dulcilacus" (dulci = zoet, lacus= meer). Enkele jaren later is de sociëteit ook opengesteld voor middelbare scholieren."

 Jan wilde burgemeester worden en werd het ook

"Van 1959 tot 1964 heb ik gewerkt bij het Ministerie van Landbouw en Visserij, maar ik wilde eigenlijk burgemeester worden. Een sollicitatie naar een gemeente in Drenthe liep op niets uit. Daar was een plaats vacant. Ik kwam bij de Commissaris van de Koningin op bezoek. Kort en goed zei hij: "Wij willen niet dat u in salaris achteruit gaat en als wij u op die plaats zouden benoemen dan zou u in salaris achteruit gaan, dus dat doen we niet en verder hebben we zo veel kleine gemeenten en burgemeesters willen wel eens promoveren naar grotere plaatsen die u eigenlijk zou moeten hebben". Met andere woorden in Drenthe hoefde ik niet meer terug te komen. Dan weet je in ieder geval waar je aan toe bent.

In Noord-Holland lukte dat wel. De gemeente was denk ik ook groter. Met ingang van 16 november 1964 ben ik benoemd tot burgemeester van Zijpe. Zijpe is een poldergemeente met zes dorpen. In Schagerbrug was het gemeentehuis, dat ligt ten westen van Schagen en dan wat meer naar het noorden had je Oudesluis, dan had je 't Zand, later is het Noord-Hollands Kanaal door De Zijpe gegraven en daar lag 't Zand aan; verder had je Sint Maartensbrug, Burgerbrug en Petten. Petten was oorspronkelijk een zelfstandige gemeente, maar is in 1929 bij Zijpe getrokken. Zijpe telde destijds 6600 inwoners. Men spreekt altijd van De Zijpe, maar het is gewoon Zijpe en dan zetten we er N.H. achter voor de duidelijkheid. Ik was er burgemeester van 1964-1979. Ik heb toen gesolliciteerd naar de gemeente Heiloo. Daar ontstond een vacature door het vertrek van burgemeester Hoekstra die burgemeester van Zoetermeer werd. Daar ben ik benoemd met ingang van 16 mei 1979."

 Verschillen tussen Zijpe en Heiloo

"De bevolking van Zijpe was natuurlijk overwegend agrarisch. De situatie in Zijpe was mij eigenlijk op het lijf geschreven. Ik voelde mij daar heel goed thuis. Die mensen waren daar rechtuit, geen omhaal van woorden , geen dingen niet zeggen, nee recht voor z'n raap. Je wist wat je aan die mensen had. Wij werden er volledig geaccepteerd. Dat komt natuurlijk ook wel doordat ik die agrarische achtergrond had. Ik kon met een boer praten. De boeren begrepen mij en voor zover het geen boeren waren, dan hadden die mensen weer een boerenachtergrond.

In Heiloo had je meer een stedelijke bevolking, een overloop van Alkmaar. Tamelijk veel forensen naar Amsterdam, want Heiloo lag wat dat betreft heel gunstig, het lag aan het spoor. In korte tijd zat je met de trein in Amsterdam. En er werken ook veel mensen in de Zaanstreek en bij de Hoogovens. Veel forensen hebben een andere mentaliteit. Het waren natuurlijk meest ontwikkelde forensen, die gaven soms wel tegengas op niveau. Ze kwamen met bepaalde problemen en dan moest jij met een oplossing komen, met een antwoord komen op niveau. Heiloo was stedelijker ingesteld. Het was één kern. Dat was wel plezierig en de voorzieningen waren natuurlijk toch wel beter. Een ander verschil was het aantal inwoners, namelijk 21000 Inwoners."

 De balans opgemaakt

Van de broers van Jan is er niet één boer geworden. Jaap, de zoon uit het tweede huwelijk van Gerard Glijnis met Laantje de Jong, is loonwerker geworden met een eigen bedrijf in Zoetermeer. Enige jaren geleden is de vrouw van Jan overleden. Toch overheerst bij hem dankbaarheid, zoals in het gesprek is gebleken.

"Er schoot mij een uitspraak van een oom van mij te binnen. Die zei een keer: "Ik ben een bevoorrecht mens" en dat zeg ik hem na, "Ik ben nooit ziek geweest, ik heb een goed huwelijk gehad, mooi werk, werk dat ik leuk vond, mooi gewoond, lange tijd gepensioneerd, veel kunnen reizen, een lieve zoon, een dito schoondochter en kleindochter, dus wat wil je nog meer?"

Alle interviews