In gesprek met ir. Jan Sonneveld (2011-2012)
E.W. van den Burg
Via zijn zuster Corrie kwamen we aan de weet dat Jan Sonneveld in Wageningen resideerde. Jan was graag bereid om naar Zoetermeer te komen om zijn levensverhaal aan ons te vertellen. We hebben Jan ontvangen in ‘t Oude Huis, een gebouw dat nog altijd herinneringen bij hem opriep uit de tijd dat hij daar geholpen werd door tandarts Kentgens of mevrouw Kentgens.
Jan blijkt een belangwekkende loopbaan te hebben gehad. Als wij alles zouden memoreren dan zouden we daarmee het hele blad kunnen vullen. Dus hebben wij keuzes moeten maken.
Het gezin
‘Ik ben geboren op 13 mei 1933, Zegwaartseweg 64 en dat was in die tijd nog Zegwaart.
Het is op zichzelf bijzonder hoe wij aan de Zegwaartseweg terecht zijn gekomen, want hoewel mijn vader in Zegwaart geboren is, heeft hij lang op een boerderij in de Meerpolder gewoond, en is hij in 1928 naar Zegwaartseweg 64 gekomen. Zijn vader, die daar woonde, overleed op het moment dat aan mijn vader de pacht in de Meerpolder was opgezegd. Deze heeft toen van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn vaders boerderij over te nemen. Ons gezin bestond uit vijf kinderen; één ervan was een halfbroer, dan mijn zus en de andere twee broers. De eerste vrouw van mijn vader heette Bos en is jong overleden. Mijn vader is toen hertrouwd met een nichtje van haar. Mijn vader had toen al een zoon van drieënhalf jaar. Dus ons gezin bestaat uit één, plus vier. En die vier zijn allemaal geboren Zegwaartseweg 64. Mijn moeder was ook een Zoetermeerse, die kwam van de Voorweg. Haar meisjesnaam is Vis. Haar moeder was ook een Bos, dus we zijn familie van de Zoetermeerse Bossen. Er waren in het grote gezin van de Bossen maar twee dochters, verder een heleboel zonen. Eén dochter is naar de Haarlemmermeer gegaan; de andere dochter, die in Zoetermeer is gebleven is mijn grootmoeder.
Op mij na hebben alle kinderen van ons gezin lang in Zoetermeer gewoond. Ik ben door militaire dienst en omdat ik ben gaan studeren, een poos weg geweest. Daarna heb ik hier als afgestudeerde weer zeven en een half jaar gewoond. Vervolgens lange tijd in het buitenland, daarna nog een keer twee jaar in Zoetermeer.’
Wat deden de zus en de broers van Jan in hun verdere leven?
‘Mijn oudste broer, dat is mijn halfbroer Piet, die was niet echt een bolleboos denk ik op school. Het stond wel vast dat hij in de landbouw zou blijven. Hij is later voor zichzelf begonnen. Hij heeft dat niet heel lang volgehouden. Hij is later bij de plantsoendienst in Apeldoorn terecht gekomen. En mijn zus, dat is Corrie, die zou hebben kunnen studeren en heeft dat zeker ook gewild. Ze is drie jaar ouder dan ik. In onze wereld van toen was het niet zo gebruikelijk dat meisjes gingen studeren. Zij is van de lagere school afgekomen toen het nog oorlog was. Ze ging naar de huishoudschool. Later heeft ze zich helemaal opgewerkt door zelfstudie. Ze is assistente van dokter De Bruijn geworden en later hoofd van de afdeling opname in het Diaconessenziekenhuis in Voorburg. Die heeft zichzelf gered, door zelfstudie. Mijn jongere broer Joop, die twee jaar jonger is dan ik, die heeft een landbouwopleiding gevolgd en was altijd al voorbestemd om het bedrijf van mijn vader over te nemen. Hij was achttien toen dat inderdaad gebeurde toen vader overleed. Hij heeft dat bedrijf samen met zijn zoon Jan uitgebouwd tot een groot productiebedrijf van voornamelijk spruiten. Het bedrijf heeft uiteindelijk, als een van de laatste boerenbedrijven van Zoetermeer, zijn activiteit moeten staken. Zoon Jan heeft het voortgezet in de Hoekse Waard. Joop is met zijn echtgenote Alyco van Straalen op de ouderlijke boerderij blijven wonen. Het huis fungeert nog steeds als gastvrij trefpunt voor onze, inmiddels zeer uitgebreide, familie.
Mijn vader was blij dat ik de capaciteiten had om verder te studeren, dan hoefde hij zich er geen zorgen over te maken, dat hij een boerderij voor mij zou moeten helpen zoeken. Mijn jongste broer Bas was zoveel jonger toen mijn vader overleed. Hij is helemaal zijn eigen leven gaan leiden. Hij heeft een auto-opleiding in Driebergen gevolgd en is bij Carrosseriebedrijf Lamboo in Zoetermeer gaan werken. Hij had in feite een dubbele baan. Hij is gelijktijdig dertig jaar de geluidsman van Lee Towers geweest. Dat waren twee maten die dag en nacht door heel Nederland in de weer waren. Als twee broers hebben ze samen die wereld bediend. Bas is als eerste van ons gezin van vier overleden. Mijn oudste halfbroer Piet is eerder overleden. Bas woonde in Zoetermeer. Hij ging helemaal op in de muziek. Die heeft een heel ander leven geleid dan wij. Die zat in de showbusiness.
Dus op mij na, zijn we een echte Zoetermeerse familie’.
Het beroep van vader?
‘Zoals gezegd is mijn vader naar die boerderij aan de Zegwaartseweg gegaan en dat is op zichzelf bijzonder, want het was een kleine boerderij van slechts negen-en-een-halve hectare groot. Nog even een stapje terug. Mijn grootvader was aan de Zegwaartseweg gaan wonen, omdat hij een spierziekte had en het rustiger aan moest doen. Vandaar dat mijn vader diens boerderij in de Meer overnam en mijn grootvader aan de Zegwaartseweg een vetweiderij ging houden. Dat heeft hij gedaan op die ongeveer negen hectare grasland. Maar er was een heel grote bloementuin bij, op de dijk. Niet om bloemen te verkopen, maar dat was een soort lusthofje, zullen we maar zeggen. Daar had een oom van hem gewoond, die ook in ruste was, die hield van bloemen, vandaar. Zoals gezegd was mijn vader, toen mijn opa Sonneveld overleden was, in de gelegenheid om op dat bedrijf te gaan wonen. Hij begon er een heel intensief melkveebedrijf, terwijl hij eerst een akkerbouwbedrijf had. Daarnaast op het terrein van de bloementuin heeft hij twee druivenserres en een warenhuis voor tomaten gebouwd. Het warenhuis was aan de wegkant en de serres waren meer naar beneden, onderaan dus. We waren vooral ook bekend vanwege de tomatenkas. De tuinderij had mijn vader afgekeken van zijn neven uit het Westland, want we zijn van origine een Westlandse familie. Op zichzelf was dat een daad van bijzonder ondernemerschap om van een akkerbouwbedrijf over te gaan op intensieve melkveehouderij en tegelijkertijd een tuinderij te beginnen. Dat is een flexibiliteit, die mij altijd aangesproken heeft. Er zijn helaas geen foto’s van de serres. Hoe is het toch mogelijk dat daar geen foto's van zijn! Want het is een stuk van ons leven’.
De lagere school
‘Ik ben op 1 april 1940 naar de lagere school gegaan. Ik heb gezegd dat ik op 13 mei geboren ben. En in die tijd ging je 1 april naar school. Dus ik was een late leerling zoals dat heette. En dat betekende dat ik pas op mijn zevende jaar naar de lagere school ging. En ik herinner me nog als de dag van gisteren, dat ik achterop de fiets bij mijn moeder naar school werd gebracht. Zo ging dat in die tijd. Onderweg kwamen we Nederlandse militairen tegen, op de fiets en een paar met de motor, dat herinner ik me nog. Ik ben dus naar school gegaan precies één maand voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. En dat heeft eigenlijk heel mijn lagere schooltijd gestempeld. Ik ging oorspronkelijk wel naar de School met de Bijbel in de Dorpsstraat, maar doordat de bezetter de school regelmatig vorderde als onderkomen voor de soldaten ben ik op verschillende plekken terecht gekomen. Ik heb in een pakhuis van Boon gezeten, in het koor van de Hervormde Kerk en nog even in het lokaal van de Gereformeerde Kerk en in het gebouw van de Openbare School.
Bij de School met de Bijbel was ook een houten gebouwtje. Het kippenhok noemden we dat en dat was mijn eerste schoollokaal. Ik associeer die eerste schooltijd altijd onmiddellijk met de oorlog. Op 14 mei 1940 werd mijn verjaardag gevierd met vrienden en dat was de dag dat Rotterdam werd gebombardeerd. We zagen de rookpluimen, dus als je zegt herinner je nog iets van de oorlog, dan is het dat. Mijn verjaardag was uitgesteld omdat 13 mei 2e Pinksterdag was’.
De onderwijzers en de Tweede Wereldoorlog
‘In de eerste klas hadden we juffrouw Broers, daarna in de tweede en een groot gedeelte van de derde klas juffrouw Van Aalst uit Benthuizen. En daarna Homme de Vries. En Homme de Vries die verbind ik altijd met de periode dat we bij Boon in het pakhuis zaten. Hij was een bijzondere man. Ik herinner mij, dat hij de leerlingen punten gaf, premiepunten en als je er daarvan een aantal had, kreeg je een boekje of iets dergelijks. Het was in ieder geval de moeite waard om daar je best voor te doen. Maar hij was een wat opvliegende man en ik herinner mij dat hij, in een opvliegende bui dat boekje verscheurd heeft waar die punten in stonden. Dat blijft je bij.
Er is een onderwijzer, die ik honderd procent identificeer met de Binnenlandse Strijdkrachten en die herken je onmiddellijk, dat is Arend van Noort. Waarom is Arend van Noort voor mij zo bijzonder? Meester Van Noort, woonde in Benthuizen en ik woonde aan de Zegwaartseweg en daar moest hij iedere dag op de fiets langs. Hij hoorde bij het straatbeeld van de Zegwaartseweg. En we hebben nooit het vermoeden gehad dat hij bij de ondergrondse zat. Maar na de oorlog bleek dat mijn meester bij de BS zat. Daar was je natuurlijk erg trots op. Hij heeft mij in de periode vier maanden na de zesde klas klaargestoomd voor de middelbare school, die in september 1946 voor mij begon. Daardoor kreeg ik nog meer een speciale band met hem en hij had er ook meer aardigheid in, denk ik wel eens. En van die klas, die gingen doorleren, zijn er mensen, die daarmee een bepaalde carrière zijn begonnen.
Nog even iets over meester Van Noort. Hij was een man van gezag, die straalde zonder meer gezag uit. Maar het moet gezegd worden hij kon ook wel een flinke tik uitdelen. En als leerlingen onder elkaar, zei je: “heb je wel eens naar zijn handen gekeken? Als hij daarmee een draai om de oren geeft, dan is-ie overal geweest”. Dat is een beeld dat me te binnen schiet.
En dan meester Van Toor. Jan van Toor, dat was in de periode dat we in het koor van de Hervormde Kerk zaten. Dat zijn oude beelden. Soms herinneren mensen zich precies waar ze mee bezig waren toen ze een ingrijpend bericht kregen. Dat heb ik bij een zangles van meester Van Toor. We studeerden een bepaald lied in uit ”Kun je nog zingen, zing dan mee”. Op dat moment werd bekend dat Appie van Straalen van de Zegwaartseweg omgekomen was bij een luchtaanval. Als ik die bepaalde melodie hoor, dan denk ik nog altijd aan dat moment. Ja, er komt in voor “O, wintertje, ik zou je voor geen schatten willen missen. Je sneeuw je ijs zij zullen mij, zo heerlijk weer verfrissen”. Het zijn maar flarden, maar het is een liedje uit dat boek. Met dit voorval was de oorlog ineens heel dichtbij. Hun boerderij was bij ons in de buurt, wat verder op; hij kwam altijd langs onze boerderij als hij naar school fietste. Hij ging al in Den Haag naar school. Het is in het Wilsveen gebeurd. Hij was een achterneef van ons, maar ook iemand waar je mee opgegroeid was. Hij was een paar jaar ouder. Zo dichtbij was de oorlog nog niet eerder bij ons gekomen’.
Nog meer herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog
‘Ik had een oudere broer, Piet, hij was mijn halfbroer en die werd in 1944 opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. Ik herinner me dat nog goed. Hij werkte bij mijn vader, ze deden samen het bedrijf. Hij was onmisbaar, maar daar werd in eerste instantie niet opgelet. Ik herinner me nog dat er twee heel grote koffers gemaakt zijn van triplex, bruin geverfd met een groot handvat er aan. En met die twee koffers heb ik hem zien weggaan. Hij is maar één nacht weggeweest, toen kwam er bericht dat hij nodig was voor het bedrijf, hij was onvervangbaar voor de voedselvoorziening. Op basis daarvan is hij teruggekomen. Hij is niet in Duitsland geweest. Hij is wel op transport geweest, maar weer teruggekomen.
Wat je nooit zal vergeten, zijn de eindeloze rijen mensen, die op voedsel uit waren. Zoetermeer ligt juist tussen verschillende steden in. Verhoudingsgewijs kwamen hier veel mensen op zoek naar eten. Die konden onmogelijk allemaal geholpen worden. Dat beeld is me altijd bij gebleven. Wij hadden geen akkerbouwbedrijf, maar wel een melkveehouderij en we hadden een tuinderij. Ik herinner me dat er van vier melkbussen van 40 liter, twee bussen geleverd werden en twee bussen uitgepint. We woonden over de vaart, met een ophaalbrug, dan stonden de mensen in een rij en er was iemand van de politie, die hield er dan toezicht op. Dan ging de ophaalbrug naar beneden en konden de mensen melk kopen voor een kwartje per liter, ik weet dat niet meer precies, maar tegen de normale prijs, Als het op was, dan ging de ophaalbrug weer omhoog.
Maar de aardigste anekdote is de volgende. Als kind moesten we thuis allemaal meehelpen. Dat betrof koeien melken en groenten klaar maken. Zo herinner me dat ik op zekere dag in mei 1945, dat moet zaterdag 5 mei 1945 zijn geweest, bezig was met het klaarmaken van bloemkool die mensen besteld hadden, toen iemand kwam en zei: “de oorlog is afgelopen”. Bijzonder dat je je herinnert wat je op zo’n belangrijk moment aan het doen was’.
Mag Jan doorleren na de lagere school?
‘Ja, dat is iets bijzonders. Vroeger kreeg je in de vierde klas Franse les. De kinderen die naar de Franse les gingen, gingen ook vaak doorleren. Daar begon het mee. Dat was de eerste stap, maar ik had me er niet voor opgegeven. Ik wilde eigenlijk wel, maar ik had ontzettend veel last van hoofdpijn. En mijn vader was tot de conclusie gekomen dat ik vanwege mijn hoofdpijn maar niet moest doorleren. Ik zag wie er voor die Franse les doorgingen en ik dacht, daar wil ik ook bij zijn. Ik ben gewoon naar de Franse les gegaan. Dat was de eerste keer dat het doorleren ter sprake kwam. Maar daarna heb ik me er constant aan vast gehouden. Ik was een ongelooflijke lezer, ik heb eindeloos veel boeken gelezen. Ik moest later op rantsoen gezet worden, ik mocht maar drie boeken per week lezen. Ik spelde ook de krant. Ik was iemand die zich als kind voor grote mensen problematiek interesseerde. We praten over de oorlogstijd en een schooltijd die tamelijk onoverzichtelijk was, waarin je toch voorbereid moest worden op de middelbare school. Ik heb al gezegd, dat ik voortreffelijk werd voorbereid door meester Arend van Noort. Aan hem heb ik veel te danken.
Het Christelijk Lyceum
‘Ik ging in 1946 naar de middelbare school. Voor mij was die overgang naar het Christelijk Lyceum in Den Haag (nu Zandvlietcollege) een geweldige verandering. Ik kwam uit een geïsoleerd dorp, uit een boerengemeenschap. Een van mijn leraren was Van Vliet, dat was de vader van Paul van Vliet. Die had nog een duidelijke herinnering aan Zoetermeer, vanwege de Hongerwinter. Toen hij hoorde dat ik van een boerderij kwam, wilde hij er alles van weten. Hij heeft mij goed in de gaten gehad. Van een boerenwereld in een geïsoleerd dorp naar de grote stad, daar ging hij op in. Dat deed hij heel bewust. Ik herinner me, dat hij in onze gesprekken mijn Nederlands corrigeerde. “Nee, dat zeg je niet zo, dat moet je zo zeggen”. Hij had zich helemaal in mijn problematiek verplaatst. Door zijn lessen ben ik later in contact met kunst en cultuur gekomen. Ik begon me pas echt goed thuis te voelen in de derde klas toen ik naar de gymnasiumafdeling ging. Ik raakte onder meer bevriend met een klasgenoot die de zoon van de rector was. Deze rector was zelf een boerenzoon. Als er 's avonds een voorstelling was of iets dergelijks, dan ging ik met deze vriend mee naar zijn huis. De sfeer was daar hartelijk en dat heeft mij ook geholpen om mij in hogere kringen thuis te voelen. Dat is mij later in mijn functies goed van pas gekomen’.
In militaire dienst
‘Eind 1952 ben ik in militaire dienst gegaan. Ik had om vervroegde militaire dienst gevraagd, omdat ik anders mijn studie zou moeten onderbreken. Ik ben reserveofficier geworden, bij de zware luchtdoelartillerie, van het regiment “Hoek van Holland”. Ik was detachementscommandant bij de luchtdoelartillerie aan het luchtverkeerscentrum, radarstation Nieuw-Milligen, tussen Amersfoort en Apeldoorn. Daar was een afdeling lichte luchtdoelartillerie van het regiment “Betuwe”, die ons in oorlogstijd zou moeten verdedigen. Omdat wij met ons detachement toch niet een constant programma hadden, zeiden ze: “jij bent boven de sterkte, wil jij bij onze schietoefening in Den Helder opletten dat wij op de zak achter het vliegtuig schieten in plaats van op het vliegtuig?”. Dat gebeurde met een licht vier centmeter luchtdoelkanon. En om dat te beoordelen moet je met je gezicht dicht bij de loop van het geschut zitten. Er werd ook geschoten met mitrailleurs. Die maken een heel snerpend geluid. Ik heb die klus met onbeschermde oren gedaan en daar heb ik mijn doofheid aan te danken’.
Naar de universiteit
Aan Jans’ keuze voor een studierichting en een universiteit ging een heel denkproces vooraf. ‘Voordat mijn vader overleed en ook daarna heb ik bemoeienis gehad met de boerderij. Ik ben me toen meer voor economie gaan interesseren. Voordat ik in dienst ging, was ik van plan wis- en natuurkunde te gaan studeren in Leiden. Dat was een beetje op aanraden van mijn leraar wiskunde. Maar ik had ook een leraar geschiedenis en die zei: “volgens mij moet jij geschiedenis gaan studeren”. Die twee adviezen liggen op het eerste gezicht niet dicht bij elkaar. Ik dacht, weet je wat, ik ga in Rotterdam economie studeren. Maar toen ik mij tijdens de ziekte van mijn vader een poosje met de boerderij heb beziggehouden, dacht ik: waarom zou ik niet landbouweconomie gaan studeren? Dus ik ben met volle overtuiging in Wageningen landbouweconomie gaan doen. Dat heb ik afgemaakt ook. Ik heb er zeven jaar over gedaan, want ik heb ook uitvoerig aan het studentenleven deelgenomen. En daarna heb ik een beroep gekregen waarbij ik steeds van die keuze, die ik toen bewust gemaakt heb, gebruik heb gemaakt. Achteraf bezien is het een heel goede keuze geweest. Ook mijn landbouwafkomst heeft daarbij ongetwijfeld een heel grote rol gespeeld’.
Niet alleen geïnvesteerd in studie
Jan heeft niet uitsluitend de aandacht op de studie gericht, maar nam ook actief deel aan het verenigingsleven. ‘De studentenvereniging vraagt je aandacht en inzet. Ik was lid van SSR, Societas Studiosorum Reformatorum, de protestants christelijke studentenvereniging met een beetje gereformeerd karakter. Ik ben Hervormd, ik kom uit de kringen van de Gereformeerde Bond. Ik was daar eigenlijk wat kritisch over, al vóór dat ik van school afging. Ik ging meestal naar de Grote Kerk (Hervormde Kerk red.). Die kritische zin heb ik zeker meegekregen van mijn gymnasiumopleiding. Ik heb dus een andere oriëntatie genomen. Ik werd wel lid van die christelijke studentenvereniging en ben daar ook voorzitter van geweest. Binnen die vereniging had je twee stromingen: de ene was een meer de beschermde zuil, zullen we maar zeggen en de andere was de meer hervormde zuil, die open de wereld inkeek. Heel nadrukkelijk behoorde ik tot de laatste.
Naast de gezelligheidsvereniging SSR had je de NCSV, Nederlandse Christelijke Studenten Vereniging. In dat kader heb ik heel veel gedaan samen met mijn studentenpredikant. Die vertegenwoordigde in het college van studentenpredikanten van Nederland de buitenlandportefeuille. Ik was daar heel nauw bij betrokken. In dat verband heb ik ook veel buitenlandse reizen gemaakt. Mijn internationale oriëntatie heeft ook daar extra voeding door gekregen.
Verder schiet mij nog te binnen dat ik in mijn gymnasiumtijd in Zoetermeer vice-voorzitter was van een jongelingsvereniging en later met mijn vriend Arie van Waaij leider van een knapenvereniging. Met Arie van Waaij deelde ik nog een bijzondere hobby. We waren beiden lid van de sprekersclub, waarbij we ons bekwaamden in het spreken in het openbaar. Aanvankelijk was dat een activiteit van de middenstandsvereniging met als “sprekende” voorzitter Kees Klos, de levensmiddelenwinkelier. Heel wat Zoetermeerders wisten in die tijd bij de sprekersclub hun plankenkoorts kwijt te raken’.
Politieke bewustwording
‘Ja, en daar kwam nog iets bij. Naast die eerder genoemde studentenverenigingen ben ik in mijn studententijd, in 1956 lid geworden van de Christelijk Historische Unie in Wageningen. Ik ben door een goede kennis meegenomen naar een vergadering. Ik ben dus al heel lang lid van een christendemocratische partij. Daar is het eigenlijk begonnen. Politiek was niet meer uit mijn leven weg te denken.
Toen ik in 1962 afgestudeerd was, kwam ik weer in Zoetermeer te wonen. Ik kreeg een baan in Den Haag bij een landbouworganisatie en ik meldde me bij de plaatselijke CHU en binnen drie maanden was ik voorzitter in Zoetermeer. Daar is mijn politieke carrière begonnen.
Uit mijn herinnering weet ik nog wel een aantal leden uit die tijd: Frank Breugem met zijn vier zonen Cor, Leen, Henk en Jaap, maar ook Anton van Beek en Piet Scheer. In feite stond burgemeester Vernède ook op onze ledenlijst. Maar hij kwam niet naar vergaderingen. Verder Van Puffelen, Anton van Dijk en echtgenote Riet en natuurlijk Leo van der Slik, hij was mijn grote maat. Zijn broer Jan was ook lid. Ook hadden we al een aantal nieuw ingekomenen als lid. Ik ben daar ingerold en ik ben er heel actief in geworden en tot 1969 heb ik nog een aardige bijdrage kunnen leveren. Ook landelijk. Ik werd secretaris en later voorzitter van de landbouwcommissie van de CHU en namens de Kamerkring Leiden lid van het hoofdbestuur en de Unieraad van die partij. Wel was ik veel in het buitenland en had dus onvoldoende tijd om ook in de gemeenteraad te gaan zitten.
Als bestuurders van drie plaatselijke politieke partijen hebben we destijds toch een tamelijk ingrijpend besluit genomen. Aanvankelijk bestond er een soort protestants christelijke raadsfractie; het was een soort samenwerkingsverband, waarin de Antirevolutionaire Partij (ARP), de Christelijk Historische Unie (CHU) en de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) samenwerkten. We zijn toen overgestapt naar een samenwerkingsverband met de KVP in plaats van met de SGP’.
Er moet ook brood op de plank komen
Jan heeft ons zijn curriculum vitae (C.V.) laten zien en het moet gezegd worden dat deze zeer indrukwekkend is. Het zou de leesbaarheid van dit artikel echter niet ten goede komen als we de lange lijst hier zouden tonen. We bewaren de CV natuurlijk wel in het archief. Dat Jan destijds, met zijn achtergrond heeft gekozen voor een (loop) baan bij het Ministerie van Landbouw kunnen wij goed begrijpen. In zijn eerste functie kwam hij al meteen in de staf van de toenmalige Minister van Landbouw, Biesheuvel. Dat was van 1964 tot 1968.
‘Inmiddels was Biesheuvel na een kamerverkiezing niet meer als minister teruggekomen. Lardinois was hem opgevolgd en met hem kon ik lang niet zo goed opschieten als met Biesheuvel. Dat soort relaties heeft een sterk persoonlijk karakter en ik raakte minder gemotiveerd’.
Een breuk in de loopbaan
‘Toen suggereerde de directeur van de Buitenlandse Dienst op het ministerie om in de buitenlandse dienst te gaan. Ik heb er met mijn vrouw over gesproken en die was er wel voor. Zij vond het ook wel leuk om een nieuwe start te maken. Dus ging ik naar mijn directeur-generaal die mij zelf naar het ministerie had gehaald. De Buitenlandse Dienst viel onder diezelfde directeur-generaal. Met hem werkte ik wekelijks samen voor de Brusselse onderhandelingen. Ik gaf te kennen dat ik eigenlijk wel landbouwattaché zou willen worden in het Midden-Oosten. Ik ging alleen maar voor de oriëntatie, maar binnen vijf minuten was het al beklonken. Ik werd tot mijn verrassing inderdaad landbouwattaché in het Midden-Oosten. Het heeft wel een half jaar geduurd eer ik uitgezonden werd. Daarmee is er een breuk gekomen in mijn carrière’.
Waarom het Midden-Oosten?
‘Waarom die keuze voor het Midden-Oosten? Ik kan het nog steeds niet precies aangeven. Ik heb een klassieke opleiding gehad en dan weet je dat daar de bakermat van onze cultuur is en zelfs onze godsdienst is daar vandaan gekomen. Daarom had ik een geweldige nieuwsgierigheid naar dat gebied. En bij voorbaat een heleboel sympathie met die regio. Dat werk en het verblijf daar heb ik met volle overgave gedaan. Het is zo'n ongelooflijke rijke bron geweest, dat je eigenlijk jezelf moest beschermen, je niet aan al die indrukken tegelijkertijd bloot te stellen. Zo kwam ik van meet af aan regelmatig in Cairo. Zat dan meestal een week of soms een of twee dagen in het Hiltonhotel, dat was vlak naast het Historisch Museum. Maar ik heb twee jaar dat museum niet bezocht, omdat ik te veel indrukken had, ik dacht dat komt later wel. Die hele Egyptische geschiedenis is een wereld apart, dat heb ik even terzijde gelegd. Ik woonde met mijn gezin in Beiroet. Dat was een plaats om goed te wonen; er waren goede scholen. De kinderen hebben altijd op een Franse school gezeten, vanaf de kleuterschool tot en met het eindexamen van de middelbare school. Onze kinderen zijn later naar een Nederlandse universiteit gegaan met hun Frans baccalaureaat. Die mogelijkheid is geregeld in een verdrag van 1916. Ze hoefden geen examen meer te doen in het Nederlands. Thuis spraken we gewoon Nederlands’.
Een beschouwing over de carriëre
‘Ja, we hoeven het niet allemaal belangrijk te vinden. Voor mij was mijn motivatie belangrijk. Je moet natuurlijk dingen gaan doen waar je geld mee kan verdienen, je kunt niet van de lucht leven. Maar je moet proberen dingen te doen, waar je je voor wilt inzetten, waar je betrokken bij bent. Ik denk, dat ik bij alles wat ik gedaan heb, mij geweldig daarmee heb kunnen identificeren. Ik koos destijds gymnasium om veel keuzemogelijkheden te hebben. Toen ik eenmaal een route gekozen had, ben ik daar altijd mee doorgegaan. Ik ben begonnen bij een landbouworganisatie; dan spreek je namens die organisatie; dan moet je daar de belangen van verdedigen. Dat heb ik met hart en ziel gedaan. Ik kon dat ook goed, omdat ik de landbouwachtergrond heb en omdat het internationaal was. Het was het begin van de Europese landbouwpolitiek en voor alle boeren van Nederland was hun inkomen daarvan afhankelijk. Je was dus met iets heel reëels bezig. Ik had toen al een aandachtig gehoor als ik lezingen hield. Maar op het moment dat ik gevraagd werd om over te stappen naar het Ministerie van Landbouw wist ik, ik ben eigenlijk in de wieg gelegd voor de publieke sector, voor het algemeen belang. Daarbij kun je de lat hoog of laag leggen. Ik heb voor mij zelf de lat altijd hoog gelegd. Je moet niet minimalistisch te werk gaan, daar moet je je helemaal voor inzetten. Maar dan moet je ook weten, dat zoiets van levensbelang is voor een natie, maar ook in grotere internationale verbanden. In die publieke sector daar gaat zoveel geld om en gaat het om zoveel verantwoordelijkheden. Dat moet goed voor elkaar zijn. Je moet zorgen dat daar respect voor is. Je moet zelf dat respect betonen en je moet dat respect ook vragen. In die publieke sector heb ik eerst bij het beleid gezeten; vervolgens kon ik als diplomaat waarnemen hoe dat beleid in het buitenland uitpakt en daarbij ook een handje helpen. Nederland te vertegenwoordigen in het bestuur van een internationale organisatie die je wereldwijd zicht geeft op de landbouw en de voedselvoorziening, is een onwaarschijnlijke kans. Als je vervolgens als diplomaat naar Amerika gaat om daar te zien hoe een belangrijke politieke partner en handelspartner van Europa samen met andere landen voor de wereldgemeenschap de wereldhandelsregels maakt, dan krijg je nog meer zicht op deze complexe materie. De kroon op mijn carrière was toch wel het lidmaatschap gedurende tien jaar van het Europees Parlement waar ik als volksvertegenwoordiger en landbouwwoordvoerder deelnemer werd in de Europese wetgeving die voor alle Europese burgers geldt. In de tussenliggende twee jaar dat ik op het Ministerie zat, heb ik geholpen om de ontwikkelingshulp op het gebied van landbouw, platteland en voedselindustrie met al de knowhow van de instituten van Wageningen beter in te zetten in de samenwerking met ontwikkelingslanden. Daarmee heb ik de publieke sector zeker op het gebied van de landbouw in alle fasen mogen meemaken. Al deze activiteiten hebben hun voeding gehad uit de studie die ik gevolgd heb en de achtergrond die ik van huis uit meekreeg. Ik heb dus het gevoel, dat ik in mijn leven een grote lijn heb kunnen volgen en daar ben ik echt dankbaar voor.
Ik heb niet te veel over mijn doofheid gesproken, maar het feit dat ik in een vroeg stadium doof werd, heeft mij niet verhinderd dit werk op deze wijze te doen. Ik werd aan het begin van mijn studietijd gewaarschuwd: jij moet maar niet een maatschappelijke functie nastreven, want dat lukt je niet met je doofheid. Je kunt maar beter iets met reageerbuisjes gaan doen. Ik heb me daarvan terecht niets aangetrokken’ .