Interviews Janus Rademaker

In gesprek met Janus Rademaker (2000)

Dick Windmeijer en Gertjan Moers

Zijn naam is Adrianus Philippus Rademaker, met 'Ph' dus met een kleine 'h'. Ze zeggen wel eens met een 'f' maar dat is het volgens Janus pertinent niet. Hij is geboren in 1928 in het toenmalige Zegwaart waar zijn vader een kleine smederij had. Later is Janus, zoals zoveel Zoetermeerders, werkzaam geweest bij Brinkers.

Smederij

"Mijn grootvader komt uit Kethel bij Rotterdam en is, voor 1900 vermoed ik, begonnen als smid op Zegwaart. Ik weet dat mijn grootvader in 1905 het pand aan de Schinkelweg heeft laten bouwen door de firma Smits. Hij is altijd smid geweest, 'Hoef-, grof- en kachelsmederij annex fietsenmaker' noemden ze dat. 'Grof-' wil zeggen het grove boerenwerk. Dus boerenwagens repareren, wielbeslag ommaken. Want dat hebben we ook veel gedaan voor wagenmaker Van der Most. Die maakte dan houten wagenwielen en dan moesten wij thuis die ijzeren banden erom leggen. Dat hield dan dat stukje 'grof' in. Mijn vader was afgestudeerd hoefsmid in Utrecht, aan de hoogste veeartsenijschool. Daar werd het examen afgenomen voor hoefsmid en dan was je 'rijksgediplomeerd hoefsmid'.

Wij zaten aan de Schinkelweg, dus het meeste werk dat we hadden, was ook uit die richting. Dus de Zegwaartseweg en de Rokkeveen. Dat was het pad vanaf de hoek van Den Hoorn tot aan 'het kraaiennest' waar weduwe Ot Vollebregt woonde. Dat was de laatste boerderij aan de Rokkeveen. Die boerderij werd 'het kraaiennest' genoemd omdat het de laatste woning was voor de andere polder.

Iets verderop aan Den Hoorn zat een andere smid, Van Driel. Die had een hele hoop klanten op de Zegwaartseweg die niet katholiek waren. Want daar kwam mijn vader niet over de vloer, daar kreeg hij de kans niet. Dat speelde heel sterk in die tijd. Ik wil niet zeggen dat het zo was, maar het was wel zo. Bij Van Driel heb ik ook nog gewerkt, dan werd ik uitgeleend door mijn vader want wij hadden natuurlijk niet dag en nacht werk. Mijn vader had voldoende werk voor hem alleen, maar niet voor ons allen. Daar had hij gewoon te weinig omzet voor. Zoetermeer was ook zo groot nog niet. En een boer is een erg leuke man maar als hij geen werk had, nou ja dan kwam hij de winter wel door. Dan zag hij het volgend jaar wel. Als er geploegd moest worden, dan moesten alleen de ploegscharen scherp zijn, die moesten eruit gehaald worden. Maar als het ploegen achter de rug was, dan kon het wel blijven staan. Dan kon dat volgend jaar wel. Soms werden die ploegscharen wel gebracht maar die hadden ze wel de volgende dag nodig. Dan moest je ze 's avonds eruit halen en zorgen dat ze dun waren zodat hij de andere dag kon ploegen. Zo werd het gedaan. Er werd niet gezegd: "Volgende week gaan we ploegen". Nee, 's middags werd beslist: "Morgen gaan we ploegen" en dan werd de ploeg nagekeken.

Rijwielhandel

Mijn vader zat ook in de rijwielhandel want daar was hij ook goed in. Dat kwam wel meer voor; smederij annex rijwielhandel. Ik geloof dat dat een gegeven was. Je kon tenslotte niet alleen van de fietsenverkoop of van het smidswerk leven, bij wijze van spreken. Hij was de enige agent van 'Gazelle' in Zoetermeer. Dat is hem ook altijd een doorn in het oog geweest, want hij verkocht niet genoeg fietsen. Hij moest over het hele jaar minimaal zoveel fietsen verkopen om agent te blijven. Dus die fietsen bestelde hij in januari of december, net zoals ze in het contract zeiden, in februari moest hij vooruit betalen en in april bijvoorbeeld kreeg hij die fietsen. En als hij die fietsen dat jaar had verkocht, dan mocht hij blij zijn. Want in het contract stond dat hij er -ik noem maar een hoeveelheid- vijfentwintig moest verkopen maar hij verkocht er maar twintig. Die vijf bleven staan. Dus het volgende jaar moest hij er dertig verkopen en op een gegeven moment was het een overjarige fiets. Om ze dan toch kwijt te raken, werd er een kachel met een fiets verkocht, voor vijfentwintig gulden bij wijze van spreken. En mijn vader kon niet zeggen: "Ik heb die fiets verkocht, ik heb mijn centen." Nee, hij moest wachten tot ze die fiets betaalden. En als dat niet à contant ging dan ging het met een kwartje per week en wie was dan het lijdend voorwerp? Dat heb ik aan den lijve ondervonden. Dat zijn de dingen die mij verschrikkelijk tegen de borst hebben gestuit. Ik heb helemaal geen moeite met degenen die fietsen verkopen. Ik zeg alleen maar: ze hebben de hemel op aarde. Want financieren hoeven ze niets. Mijn vader heeft het altijd zelf moeten financieren.

We hebben ook een etalage gehad. Dat moest op een gegeven moment, anders konden we geen agent meer blijven. We hebben een stuk van de werkplaats, naast de deuren, uitgebroken. We hebben een stukje toonbank gemaakt in de werkplaats en daar stonden één of twee fietsen. Dat is al na de oorlog geweest. Dat werd verplicht gesteld door de regering, als je geen etalage had mocht je geen fietsen blijven verkopen. Dat ging hem aan zijn hart natuurlijk, want toen was hij nog alleen Gazelle agent voor Zoetermeer en omstreken. Maar Gazelle eiste dat, anders ging de vertegenwoordiger op Zoetermeer leuren bij andere fietsenmakers die er inmiddels bijgekomen waren.

Ik was de oudste in ons gezin, dus ik moest uiteraard meewerken. Er werd gewoon op me gerekend. Bovendien was ik flink uit de kluiten gewassen, dus werd ik overal bijgehaald. Je hoefde niet te zeggen: "Joh, dat kan ik niet." Je moest het kunnen, klaar uit. Toen ik nog op de lagere school zat, moest ik om kwart over vier thuis wezen want dan moest ik aan het werk. Zoals het kinderen betaamt hadden mijn jongere broer en ik een wensje op school geleerd. Dat moesten we netjes van de zusters op papier zetten. Dus we kwamen niet om kwart voor vier thuis maar om half vijf. Mijn vader had met mijn moeder een ijzer voor een wagenwiel in het vuur, maar dat kon mijn moeder niet tillen. Ik heb nog nooit zo op mijn donder gehad want ik had om kwart voor vier thuis moeten zijn.

De Precisische Draaibanken Fabriek

Mijn vader is doorgegaan met de smederij, maar toen mijn broer Jan van school af kwam, kwamen er twee jongens in de smederij en daar had hij geen werk meer voor. Toen heb ik gezegd dat ik wel wat anders ging doen. Ik heb nog bij diverse bazen gewerkt en uiteindelijk ben ik bij Brinkers terechtgekomen. Bij de PDF, de Precisische Draaibanken Fabriek. Dat was een onderdeel van Brinkers. De opa van de huidige directeur van Brinkers had die fabriek gekocht. Daar hebben ze draaibanken gemaakt boven in de fabriek van Zelandia aan de Dorpsstraat en die fabriek is failliet gegaan. Maar bij Brinkers gaat niks failliet, dus hij heeft gewoon gezegd: "Jongens, al dat personeel zetten we aan de Vlamingstraat." Daar heb ik de ontwikkeling helemaal meegemaakt. Ik heb nog meegemaakt dat de margarine met de hand in vier plankjes werd geperst, een papiertje eronder, schudden todat het plankje er af kwam en dan dichtvouwen met de hand. Dat heb ik nog meegemaakt. Daar is het mee begonnen. Toen werkten er 25 à 30 mensen, denk ik.

Dus ik ben in de machines terechtgekomen bij Brinkers. En daar hebben we diverse dingen gemaakt zoals bakkerijmachines. Daar hebben we gelachen bij het leven. In eerste instantie heb ik voor de PDF en voor Brinkers bij Hardglas de ovens op helpen zetten. Daar heb ik allemaal laswerk voor gedaan, daar hebben we ovens voor gemaakt. Maar die ovens hadden machines nodig om dat glas te harden. En die ovens moesten lucht hebben. Daar zijn we aan het experimenteren geweest met vliegtuigmotoren! Nou jongens, dat is met geen pen te beschrijven! En de PDF is later weer opgegaan in de technische dienst. Brinkers heeft dat spul aan de Vlamingstraat verkocht aan de gemeente en wij zijn naar de Dorpsstraat gegaan. Over mijn periode bij Brinkers zou ik een boek kunnen schrijven als ik dat zou kunnen, bij wijze van spreken.

Brinkers en Unilever

Dat waren concurrenten van elkaar! Dat waren hemelsgrote concurrenten, want Unilever had het monopolie in het westen van Nederland voor de levering van margarine. Unilever maakte zelf margarine en die verpakte het aan pakjes en aan bulk. Bulk hield in dat het in dozen van tien kilo ging. Maar Brinkers zei: "Ik wil niks met Unilever te maken hebben." Dus die is op een gegeven moment voor zichzelf een margarinefabriek begonnen. Maar dat kon hier in het westen niet, want daar kreeg hij geen licentie voor. Maar die kreeg hij wel in Wychen. Dat is allemaal voor mijn tijd natuurlijk, want Brinkers bestaat op dit moment dik honderd jaar en zo oud ben ik niet. Dus daar is opgericht 'de Hollandse Margarinefabriek' en daar heeft hij zelf margarine gemaakt van olie. Margarine was in eerste instantie een Frans product. In de eerste wereldoorlog noemden ze het 'wagensmeer'. Dat was de voorloper van de margarine en dat werd steeds verder geperfectioneerd. Want die margarine liep in de zomer het pakje uit en in de winter kon je elkaar ermee doodgooien, want dan ze waren harder dan een straatsteen, bij wijze van spreken. En toen kon Brinkers uit Wychen vandaan naar Zoetermeer komen. Toen zijn ze ook op Zoetermeer die raffinaderij begonnen aan de Dorpsstraat.

Vrijwillige brandweer

Ik ben veertig jaar lid geweest van de bedrijfsbrandweer van Brinkers, daar ben ik begonnen. Brinkers werd verplicht om een eigen bedrijfszelfbescherming op te richten omdat zij meer dan zoveel personeelsleden hadden. Dat is geweest in 1958. Ik heb vijf jaar bij Brinkers gezeten toen ik werd gevraagd bij de vrijwillige brandweer, want daar werd je voor gevraagd. Op kleine plaatsen had je namelijk geen beroepsbrandweer maar vrijwillige brandweer. Vrijwillige brandweer was vroeger geen betaalde kracht en dat waren in kleine gemeenten haast allemaal middenstanders. Waarom middenstanders? Die waren altijd thuis. Dus die waren altijd binnen bereik van die brandspuit. In Zoetermeer had je op drie plaatsen een brandspuit staan. Dat was aan de Zegwaartseweg bij de boerderij van de familie Van Egmond, dat was aan de Voorweg bij Van Dorp en dat was aan de Dorpsstraat waar nu de ALDI zit. Hier op Zoetermeer hadden we politie Steenhuisen, die was commandant van de brandweer. En de meeste brandweermensen woonden direct in de omgeving van het hokje van de brandspuit. We hadden twee van die grote bellen in huis en bij een brand werd er op het politiebureau op de knop gedrukt en dan gingen al die bellen af.

Zoetermeer had niet zoveel branden natuurlijk Het enige wat wij wel meegemaakt hebben is de vermeende pyromaan. Aan de Zegwaartseweg was brand uitgebroken bij drie of vier boerderijen, net als bij Vollebregt aan de Rokkeveen en een boerderij aan de Voorweg. Nou, dat was zeg maar twee jaar achter elkaar in februari dat het elke keer gebeurde. Het is altijd zo geweest: als we één brand hadden dan kregen we binnen heel korte tijd nog twee. En dan waren we er weer een poosje van af. Maar het kwam altijd uit op drie, daar konden we donder op zeggen. Door die pyromaan waren het er in totaal zeven. Vermeende pyromaan, want ze hebben het nooit kunnen bewijzen. We hadden wel hooibroei want dat is natuurlijk het allerergste geweest. En negen van de tien keer was je daarbij op tijd. Want dat ruik je. En dan werd er wel eens getemperatuurd. Als hij boven een bepaalde temperatuur kwam dan was het: "Jongens, die krijgen we vandaag of morgen, laten we er maar op voorzien." Een pyromaan kun je niet voor wezen, natuurlijk.

Ik werd wel gelijk voor een groep geplaatst die naar wedstrijden ging. Dus wij gingen oefenen en we moesten die wedstrijden af. Nou, in 1959 of 1960 werden we landskampioen. Wij hadden op Zoetermeer een oude brandspuit. Die hadden we al in de oorlog, maar die is gevorderd door de Duitsers. Die heeft jaren in Berlijn gedraaid. Maar toen hadden we wel die handspuiten, die 'Van der Heijden'. Dat waren oude handspuiten. Daar heb ik niet mee gewerkt hoor, maar die hebben ze als curiositeit nog steeds bewaard!"

Alle interviews