Interviews Janny Bos-Veldhuizen

Janny Bos–Veldhuizen (1998)

E.W. van den Burg

Mevrouw Bos–Veldhuizen is in 1954 met haar schoonfamilie naar Canada vertrokken. Haar man was geen Zoetermeerder, Jan Abraham Bos was afkomstig uit Bleiswijk, maar zijzelf werd op 27 april 1929 te Zegwaart geboren als dochter van de bekende timmerman–aannemer Willem Veldhui­zen uit het Lagereinde.

Reden van vertrek

“Die achtergrond was, wij waren al een hele tijd verloofd en wij konden geen huis krijgen na de oorlog. In die tijd waren er geen huizen zodat je niet kon trouwen. Het duurde zo lang en mijn man was in Indië geweest en toen hij terugkwam was het moeilijk om weer te beginnen. Je komt terug met niets eigenlijk en hij wilde trouwen. Hij had een jongere broer die naar Canada was gegaan en toen zei hij: “Wij gaan ook”. Zijn vader en moeder hadden nog twee jongere meisjes thuis en die hebben gezegd: “Dan gaan wij ook”. Het was gezellig om met z’n allen te gaan. Heimwee heb ik nooit gehad. Wij waren natuurlijk jong, pas getrouwd en het was een soort avontuur dat je daarheen ging en toch met een groepje eigenlijk. Met mijn familie, mijn schoonouders en twee schoonzusjes.”

De reden waarom het gezin Bos–Veldhuizen voor Canada heeft gekozen, was wel duidelijk, aangezien hier al een broer van de heer Bos woonde. Het idee om Nederland te verlaten trok mevrouw Bos echter niet direct aan.

“Nee, eigenlijk niet, omdat hier mijn hele familie woonde en zij vonden het niet leuk dat ik wegging, maar mijn man ging en ik ging met hem mee. Omdat mijn zwager al in Hamilton woonde is de keuze op Canada gevallen. Ik heb altijd gedacht: Canada is niet zo ver weg, er is altijd een kans om terug te gaan. We zijn op 29 juni 1954 uit Rotterdam vertrokken met de ‘Johan van Oldenbarnevelt’, dat was toevallig het schip waarmee mijn man naar Indië was gevaren en toen ik na vier jaar met de kinderen, voor vakantie, ben teruggegaan naar Nederland was dat ook met de ‘Johan van Oldenbarne­velt’. Dat schip kende ik wel van onder tot boven. Bij het afscheid in Rotterdam was de hele familie aanwezig, mijn schoonmoeder had acht zussen en twee broers en iedereen was aanwezig. Ze hadden een vers gemaakt dat ze allemaal stonden te zingen. En wij keken vanaf de boot toe. De reis verliep best, het was natuurlijk leuk op zo’n boot, er waren vaste etenstijden voor het diner en ontbijt en er waren winkels, er was muziek, klassieke muziek en andere muziek en een mooie bibliotheek.”

Canada

“We kwamen aan in de haven van Quebec en toen moesten we met de trein naar Hamilton, waar we twee dagen later aankwamen. Bij aankomst in Hamilton hadden we direct een huis, maar we moesten wel op veldbedden slapen, die hebben we daar gekocht, want de bootkist was er nog niet. Dat duurde een week of zo. Wij hadden namelijk nog geen meubels gekocht, maar alle andere dingen, zoals serviesgoed en linnengoed, dat hadden we wel. Dat is allemaal meegegaan met de kist van mijn schoonouders. Die hadden wel meubels meegebracht in een heel grote kist. Bij aankomst zijn we met z’n allen dat huis gaan schoonmaken en verven en behangen en in de keuken zagen we dat daar zeven lagen zeil lag. Dat hebben we er allemaal uitgegooid, naar buiten toe, en naderhand natuurlijk naar de vuilnis gebracht en ja, toen moesten we nieuw zeil gaan halen. We zijn naar de stad gelopen en daar hebben m’n schoonmoeder en ik een stuk zeil gekocht, maar het werd niet thuis bezorgd, dus we moesten dat meenemen. Het was zaterdag­middag, en we wilden dat de mannen het die avond zouden leggen en toen zijn wij met z’n drieën met de rol zeil door de stad gelopen naar huis.

Mijn man had meteen werk. Het huis van de baas van mijn zwager moest geverfd worden en toen hebben mijn schoonvader en mijn man dat huis geverfd en dat deden ze zo goed dat ze wel schilder hadden kunnen blijven. Maar dat hebben ze niet gedaan. Daarna heeft mijn man in de constructie gewerkt. Dat duurde niet zo lang, als het regende werden de mensen naar huis gestuurd, dan had je geen werk en dan werd je ook niet betaald. Hij is naar het arbeidsbureau gegaan, waar ze vroegen wat voor werk hij deed, waarvoor hij was opgeleid. Toen hij vertelde dat hij bouwkundig tekenaar was, zeiden ze: “Oh, daar is werk voor”. Hij kon meteen op een architecten­bureau komen en daar is hij wel tien jaar geweest”.

Mevrouw Bos heeft geen spijt van haar beslissing destijds.

“Er zijn heel wat mensen die het minder gehad hebben dan wij. Ik heb een vriendin, die was al eerder weggegaan dan wij. Zij kwamen op een ‘farm’ — met veel emigranten is het zo gegaan — en daar konden ze gedurende de week niet weg, want de man die ging naar z’n werk en ze hadden natuurlijk geen auto en als de man thuiskwam, moesten ze de boodschappen meebrengen en dan ’s zondags gingen de mensen naar de kerk en dan kwamen ze weer thuis en dan begon de week weer. Zo waren er heel wat mensen. En ook die in het begin naar een boer gingen, ook al waren ze zelf geen boer, dan moesten ze daar toch een jaar blijven. En dat ging ook niet altijd goed, want ze werden niet altijd zo goed behandeld. Er waren natuurlijk ook emigranten die het beter troffen”.

Andere Nederlanders

“We werden ook opgevangen door de kerk. Mijn zwager was daar natuurlijk al, die kwam ons afhalen, maar van de kerk kwamen er ook mensen. Ik ging hier naar de Nederlands Hervormde Kerk. In Canada is er de Christian Reformed Church, ook in Hamilton; het is een soort gereformeerde kerk waar ook hervormden heengaan. Daar ontmoette je veel mensen natuurlijk, want het waren allemaal emigranten, ook Nederlanders die al eerder geëmi­greerd waren. Er werden in die tijd, in 1954, ook welkomstavonden georga­niseerd, als er weer nieuwe emigranten kwamen. En zodoende maakte je kennis met die mensen.

De kinderen

Als iemand naar een ander land vertrekt, neem je toch je eigen cultuur mee. Het valt op dat een heleboel emigranten toch bijna perfect Nederlands spreken, ondanks dat ze al jaren geleden uit Nederland zijn vertrokken. We waren benieuwd of de cultuur en de taal op de kinderen werden overgedra­gen. Kinderen die over het algemeen nog nooit in Nederland zijn geweest.

“We hebben drie kinderen, een zoon en twee dochters. De eerste drie jaar waren wij eigenlijk met Nederlanders samen en mijn zoon spreekt daardoor Nederlands. Toen spraken we vaak Nederlands. Maar na die tijd, de meisjes kunnen aardig wat verstaan, maar ze kunnen geen gesprek in het Nederlands houden. Met mijn zoon kunt u wel een gesprek hebben, alleen niet met perfect Nederlands. Hij heeft het ook veel bijgehouden als er Nederlanders overkwamen. Dan probeerde hij altijd Nederlands te spreken. De kinderen zijn half Nederlands, half Canadees opgevoed, want ik denk dat al de ge­woontes die wij hadden in Nederland dat zij daar ook mee zijn opgevoed.

Ik ben vaak over geweest naar Nederland. Ik was blij dat ik dat kon doen. In het begin ging dat natuurlijk niet. De eerste keer dat ik overkwam was na vier jaar, samen met de kinderen. Ik ben toen met twee vriendinnen geweest, die hadden ieder één kind, we zijn op de boot gestapt en voor drie maanden weggeweest. Mijn man was daar aan het werk om de terugreis te betalen. Toen de kinderen opgroeiden, zijn we natuurlijk een hele tijd niet geweest, maar regelmatig contact was er wel, veel brieven hebben we toen geschre­ven, nu bellen we vaak.”

Alle interviews