In gesprek met Gérard Brussé (2007)
E.W. van den Burg
Inleiding
We wilden graag een gesprek hebben met de oud-Zoetermeerder, de heer Gérard Brussé, couturier in Den Haag. Door tussenkomst van een familielid is dit ons onlangs gelukt. De heer Brussé was een goede gastheer en heeft alle tijd voor ons genomen. Wij werden ontvangen in zijn salon aan het Noordeinde in Den Haag. Een passender ambiance hadden wij ons niet kunnen voorstellen, een gesprek met hem temidden van zijn creaties. De heer Brussé heeft aan het begin van het gesprek uitgelegd dat hij alleen halfbroers en -zusters heeft. Tijdens het interview heeft hij echter steeds gesproken over broers en zussen, waaruit kan blijken dat de gezinsband heel goed is geweest.
De jonge jaren
‘Ik ben geboren op 10 oktober 1941 in een ziekenhuis in Rotterdam. Ik heb geen echte broers of zussen. Ik heb drie halfbroers en twee halfzussen. Mijn vader was tuinder aan de Leidsewallen en wij woonden zelf aan de Delftsewallen. Hij had zowel kassen als platglas. Tuinder is een mooi beroep. Je ziet de natuur en dat is iets wat mij nog steeds boeit en wat mij ook inspireert. Alleen, ik ben een beetje een andere kant uitgegaan. Het is wel zo, nogmaals, dat de natuur voor mij een grote inspiratiebron is. Twee broers zaten in het bedrijf, Giel en Arie; Daan in het begin ook, maar die is later uitgevlogen, ook richting Den Haag, als ambtenaar. Mijn vader zou het wel leuk hebben gevonden als ik ook tuinder zou zijn geworden, want dat ik een andere kant ben uitgegaan daar had hij wel wat moeite mee. Maar goed, uiteindelijk was hij er toch wel trots op toen hij zag dat het wel goed ging.
Ik heb op de openbare lagere school in Zoetermeer gezeten, in de Dorpsstraat. Uit die tijd herinner ik me dat met de Oranjefeesten het de gewoonte was om je fiets te versieren. Als ik met een versierde fiets naar school ging, dan won ik meestal de eerste prijs of een ereprijs. Het was mijn vader die met de ideeën kwam. Dat creatieve heb ik van mijn vader, die had dat ook al in zich. Het zit waarschijnlijk in de genen, mijn vader die had dat, maar daar is het er op een andere manier niet uitgekomen en ik weet van mijn moeders kant, dat ze een hoedenzaak gehad hebben vroeger. Het zal waarschijnlijk een combinatie geweest zijn. De werkelijke reden weet ik natuurlijk ook niet, maar het is wel zo, dat ik van kinds af aan nogal creatief bezig ben geweest. Mijn zuster Cor heeft mij heel jong al min of meer in de mode gedirigeerd.’
Een “Heintjesstem”
‘Ik weet verder nog dat ik gezongen heb op de mandolinevereniging, Terang Boelang, dat is met Daan geweest. Ik heb nog op het toneel gestaan, dat weet ik nog wel. Ik had toen nog een soort Heintjesstem. Een hele hoge stem. Als de tijd toen anders was geweest was ik nu misschien wel een soort Heintje geweest. Later kreeg ik de baard in mijn keel. Aan sport heb ik ook gedaan, maar dat was meer in schoolverband. Ik geloof dat ik lid ben geweest van Pro Patria, maar niet dat ik daar fanatiek mee bezig was.’
Vervolgopleiding en de eerste ervaringen als etaleur
Na de lagere school heeft de heer Brussé in Den Haag de school voor detailhandel gevolgd. Een van de vakken was die van etaleur. Als jongeman mocht hij het geleerde in Zoetermeer in praktijk brengen.
‘Etaleren deed ik in Zoetermeer al. Etalages maken in de Dorpsstraat bij Van Herwijnen en bij juffrouw Kiebert, die had een wolwinkeltje, een heel klein wolwinkeltje. Bij Ribberink heb ik ook etalages gemaakt, met boeken en ik heb vaak prijzen gewonnen. Etaleren is een brede opleiding en dan doe je van alles. Ik was nog jong, ik zal een jaar of twintig zijn geweest toen ik die etalages in Zoetermeer maakte. Ik heb ook nog eens, samen met Karin Kraaikamp, de TV presentatrice, een modeshow gegeven met de firma Van Herwijnen in de grote zaal achter het restaurant Ons Genoegen van Toon van Fraassen.’
Nog meer herinneringen aan vader
‘Mijn vader pachtte water in verschillende delen van Zoetermeer. Daar ging hij vissen met een bootje, paling vissen, en dan ging ik ook mee. Hij is ook van 1946 tot 1970 bestuurslid geweest van de IJsvereniging van Zoetermeer. Dat was in de tijd dat de ijsbaan gelegen was naast het voetbalveld van DSO dat in die tijd voetbalde op een terrein achter het café van Veelenturf, De Jonge Prins. Hij was degene die, als het zover was het land onder water mocht zetten en mocht aangeven wanneer het ijs sterk genoeg was.’
De eerste werkkring
‘Volgend jaar is het vijftig jaar geleden dat ik ben begonnen bij de Bijenkorf in Den Haag. Ik was aangenomen als leerling-etaleur en dan moest je kastjes spannen, dat is flanel op de wanden spannen en dat is een wat eentonig gebeuren. Maar ja, dat moet je wel leren. Dat was het begin. Zo’n Bijenkorf is groot en daar zijn allerlei functies. Je kunt je eigen acties ondernemen. Ik draaide steeds op die stoffenafdeling. Er was een jongeman, die de moulages deed en op een gegeven moment was die jongeman ziek en toen ben ik naar de cheffin gestapt en heb haar gevraagd of ik het eens een keer mocht proberen en dat heb ik drie jaar gedaan. Moulage is stof op een pop draperen en het model maken. Soms mocht je er in knippen, maar vaak moest je het alleen maar draperen. Die lap stof moest toch verkocht worden. Dat is eigenlijk wel de basis geweest. Ik heb op de stoffenafdeling met die moulage geleerd om met stoffen om te gaan. En daar is mijn interesse meer ontwikkeld. Ik had daar de gelegenheid om de eigen creativiteit te ontplooien. Na een jaar of drie, vier ben ik weggegaan bij de Bijenkorf.’
‘Daarna ben ik bij Ernst Jan Beeuwkes gekomen en daar heb ik op het atelier het hoedenvak geleerd. Daar ben ik mee begonnen. Dat was ook een financiële kwestie. Daar is minder in te investeren dan in kleding. Daar gaat namelijk een heel kapitaal inzitten. Ja, dat was een kwestie van opbouwen. Ontwerpen moet je in je vingers, in je geest hebben. Ieder mens heeft het, alleen bij de een komt het er wat meer uit dan bij de ander. Ik heb daarnaast nog de Rotterdamse Snijschool gedaan, ook patronen leren tekenen en ik ben veel in Parijs geweest en daar kom ik nog steeds regelmatig. Ik heb daar geen opleidingen gevolgd, maar ik heb er wel stage gelopen, heel kort, bij een modehuis in Parijs. Parijs is een stad waar ik graag kom en waar ik mijn ogen goed de kost geef.’
Militaire dienst
‘Ik ben niet in militaire dienst geweest en ik heb het niet echt gemist. Ik werd toen wel bij de Commando’s ingedeeld, maar dat ging later weer niet door. Wel zijn mijn broers Giel en Daan na de oorlog als militair in Nederlands-Indië geweest. Voor Daan en Giel is het heel ingrijpend geweest. Het was een periode die niet de leukste van hun leven zal zijn geweest. Het enige wat ik me nog herinner is dat ze thuis kwamen en dat het groot feest was, dat weet ik wel, maar hoe het daar verder geweest is daar, dat is hun eigen ervaring geweest. De een kwam thuis en de ander vertrok naar Indië. Ik weet nog wel het feestje dat Giel thuis kwam, maar er was een domper op, omdat Daan gelijk weg moest.’
Waarom in Den Haag?
‘Ik zat daar al op de school voor detailhandel en zodoende kwam ik hier in Den Haag en ja om toentertijd een modewinkeltje in Zoetermeer te beginnen was niet echt een goede mogelijkheid. Ik ben ongeveer in 1962 op het Lange Voorhout begonnen. Het Lange Voorhout is een mooi punt, maar het Noordeinde is een wat betere winkelstraat. Het Lange Voorhout is mooi, is schitterend, maar hier is er wat meer loop. Ik heb daar tot ongeveer 1979 gezeten en toen ben ik hier op het Noordeinde begonnen.’
Een klantenbestand opbouwen
‘Dat lukte in die jaren aardig. Ik ben nogal vaak veel met shows en andere dingen bezig geweest op televisie en al. Ik zit in Den Haag en niet in Amsterdam; ik ben wel bekend hier in deze contreien, maar ook in het buitenland, vooral de laatste jaren. Ik kom al vijftien, zestien jaar in Thailand. Daar ben ik min of meer een beetje mee vergroeid zo langzamerhand.
Het is een land dat mij boeit, maar ik heb daar ook mijn partner leren kennen en die ken ik nu al vijftien jaar. Ik betrek heel veel zijde van de Support Foundation van koningin Sirikit, waar ik enorm respect voor heb. Die mensen, de koning ook, die doen zo ontzettend veel voor het volk, ze zijn er altijd mee bezig en ze hebben daar in Thailand schitterende zijde. En dat is iets waar ik mee mag werken, het is een plezier om daar mee te werken en dat is eigenlijk oneindig, omdat de kwaliteit gewoon mooi is, de kleuren heel schitterend zijn. Ik houd echt van kleuren en wat mij ook fascineert is het Boeddhisme waar ik veel over gelezen heb en waar veel goede dingen inzitten. Op mijn 49ste ging ik voor het eerst naar Thailand.’
De frangipanier (op z’n frans uitgesproken)
Wij wilden wat meer weten over de bloem, de frangipanier, die een motief vormt voor zijn huidige creaties.
‘De frangipanier, het Nederlandse woord is plumuria, dat woord lijkt een beetje op plamuur, het Franse woord is vernoemd naar een Fransman uit de achttiende eeuw. Het is de naam van een bloem die in Thailand overvloedig groeit. Die bloem heb ik op zijde laten schilderen. In Thailand noemen ze hem lilawadee, dat klinkt wat liefelijker. Frangipanier is weer wat lastiger voor ons, dus ik houd het Thaise woord maar aan. Dat is wat daar achter u hangt, op zijde geschilderd. In allerlei uitvoeringen heb ik dat. Dat is puur handwerk, handgeschilderd op zijde. Die bloemen groeien daar zo overvloedig, dat gaat het hele jaar door. Het is een soort motief voor mijn nieuwe collectie, die ik heb gebruikt. Die bloem had ik al eerder gezien, die was mij al eerder opgevallen, maar het is mij nu gelukt om het motief op zijde geschilderd te krijgen. Dat is ter plaatse in Phuket gedaan door de schilder Chai.’
Nog even het Thaise hof
‘Daar kan ik mij echt niet over uitlaten. Het is niet zo dat ik de koningin ken, maar wel dames die dicht bij haar verkeren, ook iemand die haar rechterhand is en daar heb ik wel mee te maken als ik zijde koop. Het is niet zo dat ik bij koningin Sirikit op visite ga. Koning Bhumipol wordt dit jaar tachtig, maar hij is nog wel heel erg actief. Hij is de langst regerende vorst van de wereld.’
Een anekdote
‘Ons huis werd op een gegeven moment verlicht bij een speciale gelegenheid; er was een of andere tentoonstelling geloof ik daar. Dan lag er op het water een soort kroos, dus ja, dan denk je dat het gras is en dat dacht ook een oudere dame, hoe oud zal ze geweest zijn, toch bijna tachtig. Die liep dan ’s avonds een stukje op de Delftsewallen voor ons huis en die mevrouw dacht ook dat het gras was, maar het was geen gras. Ze stapte in de ploemp en toen is Arie, mijn broer, er bij gesprongen en die heeft ze er uit gehaald. En toen was haar commentaar: “je verdient een stoel in de hemel”.’
Terugblik
We hebben de heer Brussé, een oud-Zoetermeerder, nu een bekende Hagenaar wat beter leren kennen. Ook hebben we wat gehoord over Zoetermeer uit de tijd dat de Mandolinevereniging nog Terang Boelang heette, dat de boek- en kantoorboekhandel Ribberink nog in de Dorpsstraat gevestigd was, dat voetbalvereniging DSO en de ijsbaan nog niet hoefden te wijken voor de aanleg van de Osijlaan. Zo zouden we door kunnen gaan. Kortom het waren herinneringen uit een nabij verleden toen Zoetermeer nog net een dorp was. We hebben tenslotte nog een laatste herinnering van Gérard opgetekend: “Ik heb nog koeien gemolken aan de Delftsewallen waar nu de spoorlijn loopt”.
Met dank voor aanvullende informatie aan mevrouw A. Brussé-Bax, mevrouw J. van Herwijnen-Noordam en de Genealogische Werkgroep.