Cor Veelenturf (2000)
Ria Moers-de Vree en Nelleke van Wijk-Moers
Zoetermeer heeft een aantal café’s gehad. Eén van de bekendste was ‘De Jonge Prins’ van de familie Veelenturf. Over het café en zijn werk bij Nutricia heeft de Interviewgroep gesproken met De heer Cor Veelenturf. Hij werd in 1915 in Zwammerdam geboren. Kort na zijn geboorte is de vader van de heer Veelenturf naar Zegwaart gekomen om het café ‘De Jonge Prins’ van Engel Ooms over te nemen.
Een Bondscafé in de Zegwaartse Dorpsstraat
“Ooms, ja. Die naam heeft ook op een ruit gestaan. Op heel oude foto’s staat nog Ooms. Later heeft hij naast Lammens, dus het Dorpshuis, een fruitwinkeltje gehad. Hij ging op iets anders over maar waarom weet ik niet. Daar was ik nog veel te klein voor.
Het café van mijn vader was een zogenaamd Bondscafé. Een Bondscafé had een ander publiek dan de kroegen waar de gewone werkmensen kwamen. Een Bondscafé had een soort erkenning van de ANWB. Je had vroeger fietstochten vanuit Rotterdam of Delft naar de bloembollen. En dan gingen die fietsers naar een Bondscafé. Daar was een terrasje bij, dat was meer voor reizigers. Er was bij ons ook één slaapruimte, een hotel was er eigenlijk ook bij, maar dat werd hoofdzakelijk gebruikt voor de gasten die niet weg konden uit Zoetermeer. Laat ik maar zeggen met uitvoeringen, of het nou Kees Pruis was of de familie Hofman. Ik weet niet of je die families uit Rotterdam kent? Dat waren artiesten die bij ons uitvoeringen gaven. Als het moeilijk was om terug te gaan, bijvoorbeeld tijdens een strenge winter, dan bleven ze overnachten.
Wij moesten als kind ook meewerken in het café. Wij konden schoonmaken en we konden mastiek maken. Mastiek maken? Dat is stoelen ondersteboven op de tafel zetten. En als je dat gedaan hebt, dan kon je onder de tafel vegen. In het begin had je de kale planken en dan werd er geschrobd. Later lag er kokoskleed en dan werd er gestofzuigd. En dan moest je eronder helemaal stofzuigen. Want vóór die tijd had je ook spuugbakjes, kwispedoors. Die had je in het beginstadium. Dan stonden er van die vierkante bakjes en dan kwamen de mensen die pruimden en die spuugden daar de pruim in. Zo ging dat. Het was oud, maar het was er. En met de paardenmarkt werd het kokoskleed er uitgehaald. Dan werd het opgerold en werd het buiten uitgeklopt. Dat gebeurde hoofdzakelijk met de paardenmarkt. Anders niet, dan kwam overdag ‘beschaafd’ publiek. Maar de Dorpsstraat was dé paardenmarkt. Tot aan de driesprong met de Stationsstraat stond er een dubbele rij paarden. Maar dat was voor ons een goede dag natuurlijk. Want er werd flink gedronken.
Achter het café was een stalhouderij. Daar hadden we zo’n 20 paarden staan. Daarvoor had mijn vader ook personeel in dienst. Dat was Arie Henneken. Hij was de koetsier. Want wij verzorgden alles vanaf de geboorte tot aan de dood. Want we hadden speciaal één paard staan voor dokter Façee Schaeffer. Dan moesten we à la minute het paard inspannen want de dokter moest weg, bijvoorbeeld naar de Meerpolder. En dat paard was een vos, een kwikvosje, en dan kon hij heel snel daar naartoe rijden. Want dat ging allemaal nog met paard en wagen. En die paarden werden verzorgd door Arie Henneken en Wim Dorst. Wij hadden ook bijzondere paarden, dat waren altijd zwarte paarden. Ze werden ook wel gebruikt voor werkzaamheden maar over het algemeen stonden die klaar voor rouw en trouw want mijn vader had ook een lijkkoets. Waar die gebleven is weet ik niet want die is in de oorlog weggegaan. Arie Henneken heeft op de koets gezeten en dan liep Wieriks of koster Buis er altijd voor. En dan had je nog verschil of het een protestantse begrafenis was of een katholieke. Want bij de katholieken zat er achter op de lijkkoets een kruis en bij de protestanten was het achter op een krans. En uiteraard waren er ook rangen en standen. Ja, natuurlijk, één paard, twee paarden. Bedekte paarden, niet bedekte paarden en lantaarns er op of er af. En zo’n begrafenis gaf veel bekijks, dat was dorps. Want de klok werd geluid en dan hoorde je dat het rouw was en dan zag je de koets gaan en dan keek je of hij linksaf naar de Nederlands Hervormde Kerk of rechtdoor naar de Katholieke Kerk ging.
Verder hadden wij ook sleperswagens. Dat waren transportwagens met gewoon vier wielen en een platte bodem met een plaatsje waar de koetsier kon zitten en dan twee paarden ervoor. Mijn vader had zo’n tien wagens in bedrijf. Die gingen bijvoorbeeld naar de Leidsewallen stenen laden die vervoerd moesten worden naar de Stationsstraat. Al die stenen voor de watertoren bijvoorbeeld, heeft mijn vader vervoerd. En als die wagens niet werden gebruikt, dan werden ze overal langs de weg neergezet. Dat kon zo maar. Ja, vroeger kon dat wel. Daar maakte niemand zich druk om. Je liet het op het werk staan. Je ging met de paarden naar huis, zoals een boer de ploeg in de wei liet.
En wij hadden niet alleen een stalhouderij en een café, maar ook een uitspanning. Als het zaterdag was, dan moest ik wel eens 10 of 15 paarden wegbrengen naar de wei want dan was het zondagmorgen weer uitspanning van het kerkbezoek. Dan moest er weer plaats zijn. En dan bracht ik onze paarden de Dorpsstraat uit naar het begin van de Schinkelweg. Over de ophaalbrug en daar had je een weggetje naar het weiland en dan bleven de paarden daar. Want zondag kwamen ze hoofdzakelijk vanaf de Zegwaartseweg de kerkpaarden bij ons neerzetten. Wij woonden in de Dorpsstraat vrijwel tegenover de Nederlandse Hervormde Kerk en dan kwamen de mensen die ook naar de Nederlands Hervormde Kerk gingen bij ons uitstallen. Voor een uurtje of anderhalf en dan gingen ze naar de kerk en dan kwamen ze weer terug, paard inspannen en dan gingen ze weer naar huis toe. Ze bleven over het algemeen niet. Af en toe een enkeling, die bleven dan koffie drinken met de vrouwen. Maar over het algemeen niet. Aan het eind van het jaar kregen ze dan allemaal een rekening, van zoveel stallingen heb je gehad. Dat was gewoon een soort abonnement. De katholieken lieten hun paarden hoofdzakelijk bij Van Well uitstallen, bij ‘De Gouden Leeuw’. Ook wel bij ons maar wij waren, laat ik maar zeggen ‘neutraal’.
In het land bij ons achter had mijn vader op een gegeven moment een muur gezet, ongeveer één meter in de grond en daar hebben we een ijsbaan gemaakt. Dan werd er een stromat gelegd en dan kon je met de schaatsen zo naar het café toe. Zo rommelde je een eind weg. Dat land achter het café was allemaal onder beheer van mijn vader, niet in eigendom. Want het eigendom was van de familie Osy. Ze kwamen van Osy wel eens een keertje in Zegwaart en dan was de rentmeester erbij. En dan liepen ze het hele geval weer eens rond. Dan kwamen ze kijken of het in goede staat was en uiteraard de centen ophalen. Die moesten weer naar Baron van Osy. Hij had zelfs nog een kerkbank in de katholieke kerk vroeger. Waar nu de priesters zitten, op het hoofdaltaar, daar stonden de banken van de familie Osy.
Naar Nutricia
In 1929 ben ik naar Nutricia gegaan. En daar ben ik als jongste bediende begonnen. Daar heb ik drie generaties Van der Hagens meegemaakt. Oude Martin heb ik dan heel kort gekend. Vervolgens is Chris Hodes gekomen en toen Jan van der Hagen en daarna Erlend van der Hagen. En Hodes was streng! Ik zie hem nog staan hoor, na de oorlog. Dan moest je met hem mee en dan werden al de wagens van Nutricia gestationeerd vóór de garage, die Diamonds met die mooie zilveren letters erop met ‘Nutricia’. En dan ging Hodes kijken of alle wagens keurig netjes schoon waren. De achterdeuren werden opengemaakt of de laadruimte schoon was en dan ging hij de garage zo in het vierkant rond, of dat schoon was. En of de uniformen goed waren, want dan moesten ze allemaal in het gelid naast de wagen staan. En dat was niet het enige, hoor. Hij moest ook de post ondertekenen. Oh grut, ik kan zijn handtekening nog zetten als het moet. Dat ging met een kroontjespen. Iedere week moest ik er een nieuwe kroontjespen in doen. En ik moest met een vloeihouder over de inkt heen. Keurig netjes, heel voorzichtig, anders liep het uit. Maar nadat Hodes de brief ondertekend had, gooide hij die zo op de grond! En dan moest je goed opletten dat ze toevallig niet op elkaar lagen. Dan moest je het heel voorzichtig oppakken en afvloeien. Tot op een gegeven moment Jan van der Hagen als commissaris bij hem zat. Dan zei hij: “Chris, mag ik ook eens even lezen?” En dan had ik het al afgevloeid, want dat moest je eerst van tevoren afvloeien, en dan vroeg hij aan Hodes: “Mag ik die ook lezen?” Dan legde hij het keurig netjes zo neer. Dan zei hij: “Cor, alsjeblieft”. En dan gaf hij het door. Dan zei hij tegen Hodes: “Zo moet het”. Oude Hein Parlevliet moest zelfs buigen voor die man, oh grut nog aan toe... Het was een strenge man, Hodes.
Daarna werd ik kantoorklerk. In de crisisjaren ’20 en ’30 hadden we personeel uit de hele omgeving vandaan. Want wij namen arbeiders aan uit Berkel, Bergschenhoek, Bleiswijk en heel veel uit Stompwijk. Die kwamen op de fiets naar Nutricia. Dat waren allemaal werklozen. En die kregen dan
Fl. 12,-, fl. 12,50 per week. Dat was toentertijd het bod. En aan het einde van de week werd dat keurig netjes door ons uitbetaald. Hagendoorn en ik werden dan in een kantoortje opgesloten, beneden bij de brandkast. Dan haalde Raaijmans het geld eruit en die zette het keurig netjes in het kantoortje neer. En dan mochten wij er in komen en dan werd de deur gesloten en dan moesten wij alle loonbriefjes nagaan en dat moest precies tot op de halve cent uitgerekend zijn. Wat in de zakjes zat, moest kloppen met de briefjes. Dat was secuur werk, hoor. Potverdikkie, nou. Dan werd het spul naar het kantoortje ervoor gebracht. Daar zat Hein Parlevliet en daar zat Ceelen en daar zat nog iemand. Ik weet niet meer precies hoe die heette. En de arbeiders kwamen dan zaterdag bij het kantoortje hun loonzakje halen.
De producten van Nutricia waren toentertijd papsoorten, zoals havermoutpap, rijstepap en gortenpap. Diverse melksoorten, getapte melk, kindermelk en eiwitmelk. Koffiemelk is van later. Chocomel is ook van later. Daarvoor maakten we wel chocolademelk. Dus cacaodrank. Maar het was op dat moment nog geen chocomel. Dat is later gekomen. Maar we maakten wel onder andere Basedowmelk. Dat waren maar zulke kleine busjes. Dat werd gemaakt van geitenmelk. En die geiten stonden op een geitenfarm, bij Van Eck over het spoor. Bij de geiten waren de schildklieren weggehaald, dat was Basedow. Basedow is een kropziekte, een soort struma. En we maakten Backhausmelk, dat was ook een soort kindermelk. Backhaus was toentertijd een Duitse ingenieur of chemicus, die het uitgevonden had. En Nutricia had een bakkerij voor diabetici. De bakkerij van Nutricia stond onder leiding van Van Ruitenburg. Die maakte hoofdzakelijk de artikelen voor de diabetici. Onder andere luchtbrood, glutenbrood, speculaas, ja, wat nog meer? Snoeperijtjes, suikervrije chocoladerepen, dropjes, tumtummetjes enzovoort. En na die tijd had je wat ze op het ogenblik Benco noemen. Dat waren korreltjes cacao.
De melk kwam van de boerderijen hier uit de omtrek en uit Stompwijk, die kanten uit. Dat werd met paard en wagens in kannen opgehaald en naar de melkontvangst gebracht. Bij de melkontvangst werd het verder verwerkt. Nutricia had ook boerderijen in eigendom. Bijna alle boerderijen aan de Rokkeveenseweg waren eigendom van Nutricia. En in de Nutriciahoeve was een speciale kamer, een serre, en die was afgesloten en daar stonden de geweren in van de directieleden. Dan werd daar in die kamer een heel jachtfeest gehouden. En dat was een kamer zoals een jachtkamer er uit ziet. Met hertengeweien en standaards voor de geweren. Op een bepaalde tijd kwamen die directieleden hier jagen. En dat was geen kleinigheidje van laat ik maar zeggen een honderd meter. Nee, dat waren kilometers die je dan moest lopen. En dan werd er een haasje geschoten of fazantje of zoiets dergelijks, wat er op het veld was of wat er in de polder was. En dan bleven ze natuurlijk de hele dag en de hele avond. En er werd misschien gepimpeld. Want over het algemeen was het wel zo dat de heren naar huis gebracht werden, want de trein was er al.
Nadat ik kantoorklerk was ging ik naar de afdeling filialen. En toen ik de filialen had moest ik op een gegeven moment zelf naar de filialen toe. Nadat ik op een gegeven moment alle 9 filialen heb gehad en weer in Zoetermeer terechtkwam, was het oorlog. En ja, wat weet je en wat moet je? Toen heb ik het werk van Meinsma junior overgenomen. Wat ze tegenwoordig logistiek noemen, vervoer en expeditie. En zodoende ben ik ook in de fabriek begonnen. Toen moest ik op een gegeven moment naar Amsterdam. Meinsma senior riep me en zei: “Morgen moet je bij de directeur komen.” Ik dacht: “Jees, heb ik weer wat gedaan, wat niet goed is?” Maar toen zei Hodes: “Je moet met mijn zoon mee.” Hij reed met een Citroën met een gasballon erop naar Amsterdam. Wat was nou het geval? De filiaalhouder was op staande voet ontslagen en toen moesten wij maar beginnen. Er waren veel openstaande rekeningen en die moest ik allemaal innen. Daar hebben we de boel weer op poten gezet. Ik heb uiteindelijk twintig jaar in Amsterdam gezeten.”