Krijn Janse (1998)
E.W. van den Burg en G.J.J. Moers.
Het relaas van een Zeeuwse familie uit Groningen, die ooit een heel andere familienaam had.
Bij de voorbereiding van het gesprek hadden we gezien dat de familie Janse uit Scheemda afkomstig was en de gedachte lijkt logisch dat men met een van oorsprong Groningse familie te maken heeft. Toch bleek dat even anders te liggen. ‘Zowel mijn vader als mijn moeder waren geboren en getogen in het Land van Goes. Mijn moeder kwam uit Wemeldinge, mijn vader uit 's Heer Arendskerke. Zij zijn in Groningen terechtgekomen, omdat zij al jaren op zoek waren naar een landbouwbedrijf. In Zeeland was dat praktisch niet te vinden, ondanks alle moeite die zij gedaan hebben. In Groningen waren meer mogelijkheden. Enerzijds gold er het beklemrecht en anderzijds waren er in Groningen minder bedrijfopvolgers. Beklemrecht hield in, dat het land bij een boerderij niet gesplitst mocht worden. In andere delen van Nederland ging een bedrijf vaak in tweeën als er twee zoons waren. In Groningen kon dat vaak niet.
Dat we in Groningen terechtkwamen, komt waarschijnlijk ook, omdat twee van mijn ooms van moeders zijde zich daar al gevestigd hadden. Ik kan moeilijk beoordelen of er verschil was tussen het boeren in Scheemda en hier in Zoetermeer. Ik was pas zes jaar toen we naar Zoetermeer verhuisden. Wat ik later wel gemerkt heb, is dat het bouwplan in Groningen veel meer op granen is gericht dan in deze streek.
Toen mijn vader in Groningen kwam, is hij in februari 1920 naar een openbare verpachting gegaan; hij nam een boerderij in pacht voor een periode van zes jaar. Toen was er nog geen Pachtwet en na zes jaar werd de boerderij opnieuw -in het openbaar- verpacht. Toen hij blijkbaar de hoogste bieder was, had hij die boerderij en kon hij meteen beginnen. Hij had echter nog geen werktuigen, paarden, zaaizaden enzovoort. De buren zeiden toen tegen mijn vader: ‘Janse, zeg maar wat er gezaaid moet worden en je zorgt voor zaaigoed, dan zullen wij zorgen dat het voor elkaar komt’. En dat deden al die buren. In tijd van enkele dagen hadden ze de hele boel ingezaaid en ze zeiden: ‘Dat doen we één keer, voor de rest moet je zelf voor je zaken zorgen’. Voor zover ik begreep, deden ze dat zonder kosten en dat was dus een stukje zogenaamde burenhulp. Een dergelijke houding was hier, toen wij in Zoetermeer kwamen, niet aanwezig. Men was dat hier niet gewend. Dus, wij hebben altijd de beste herinneringen aan Groningen behouden.’
De trek naar het westen
‘In 1926 werd de boerderij opnieuw in het openbaar verpacht en inmiddels begon de crisis zich al enigszins af te tekenen. Mijn vader wenste die boerderij niet voor een abnormaal bedrag opnieuw te pachten en dat betekende, dat je op korte termijn kon vertrekken. En toen kon hij iets anders vinden. Dat was geen pacht, dat land moest gekocht worden, en dat lag aan de Zegwaartseweg. Er stonden nog geen bedrijfsgebouwen op en die moesten dus nog gebouwd worden. In 1927 is dat gebeurd. Mijn vader noemde de boerderij naar de Zeeuwse wapenspreuk ‘Luctor et Emergo’, maar die naam hebben we er nooit opgezet, om welke reden weet ik niet. Later vond ik de naam ‘Remstee’ passender, dat is de oude naam van de familie Janse. Generaties terug was de familienaam Remstee. ‘’t Hof Remstee’ was de naam die ik eraan gegeven heb. ‘’t Hof’ betekende in Zeeland boerderij, ‘hoeve’ zegt men hier. Er waren hier overigens meer boeren die van buiten Zoetermeer, zelfs van buiten Zuid-Holland kwamen. In Benthuizen en ook hier wel, waren nogal wat boeren afkomstig uit Zeeland, vooral van het eiland Tholen, maar ook van elders wel. Een buurman kwam uit Limburg en een andere buurman kwam uit de Hoekse Waard.’
Nog even terug naar de bouw van de boerderij. In februari ’27 werd begonnen en in augustus waren woonhuis en bedrijfsgebouwen klaar, zodat de oogst er meteen in kon. Maar in de herfst van 1926 moest het land geploegd worden en we zaten nog in Groningen. Mijn vader heeft toen een tractor gekocht, een Amerikaanse Fordson, met aangebouwde ploegen en hij heeft een chauffeur gehuurd, dat was Jan Hartman. Hij is dezelfde als die van het flatgebouw Jan Hartman aan de Ambachtherenlaan in Palenstein. Mijn vader zei: ‘Je ploegt het maar om’. Die tractor liep op benzine en af en toe werden er vaten benzine gebracht voor vijf cent per liter! Benzine was toen nog, min of meer, een afvalproduct. Waarom we in Zoetermeer terechtgekomen zijn, zou ik niet precies kunnen zeggen. Er zal waarschijnlijk wel een tip zijn gegeven of misschien stond er wel een advertentie in de krant. Het was wel zo, dat deze polder, de Binnenwegse Polder tot 1920 met molens werd bemalen. Dat betekende een stuk onzekerheid voor wat het waterpeil betrof en daardoor was deze grond wat minder hoog in aanzien vanwege het risico van te hoog water in de herfst.’
Het bedrijf
‘Ons bedrijf was zestig hectare groot en onderscheidde zich van de meeste andere, doordat wij een zuiver akkerbouwbedrijf hadden en geen vee. In dat opzicht waren wij wel de enige. De boerderij was naar Gronings model gebouwd. Het was een driekaps schuur en dat leek mijn vader een passende huisvesting.’ Zo verrees er een Groningse boerderij met een Zeeuwse naam in het Zegwaartse land!
‘We hadden wel een paar varkens, met het oog op de huisslacht. Ieder jaar werd er één geslacht voor eigen consumptie. Het slachten werd gedaan door Arie van den Berg, die hier schuin tegenover woonde. Hij deed ook wel noodslachtingen en vandaar dat hij de naam had van ‘knorst’, een naam die je verder nooit hoort.
Als gevolg van de oorlog veranderde er toch wel iets. Wij haalden altijd melk bij een buurman en die dacht dat het van de bezetter niet mocht. Toen zei mijn vader: ‘Als het een probleem voor je is, dan koop ik zelf een koe’. Daarom hebben we één koe gekocht. We hadden dus melk en met die ene koe zijn we ook gaan fokken en op den duur hadden we zeven melkkoeien. Op het moment dat we hier kwamen wonen was een gedeelte nog grasland, omdat men het bijna niet omgeploegd kon krijgen. Dat was heel zwaar land, zware grond. Dat is het nog wel, maar mijn vader heeft het toch ondergeploegd en heeft het normaal kunnen bewerken. Zwaar land betekent zwaar te bewerken. De drie componenten: zware klei, grof zand en fijn zand maakten dat het heel moeilijk te bewerken was.
Gewassen die wij teelden waren tarwe, gerst, haver, vlas, aardappelen, suikerbieten en spruitkool. Haver wordt praktisch niet meer verbouwd en erwten ook niet meer, vanwege de duiven. Het is bijna onmogelijk om nog erwten te verbouwen en vlas telen is in deze streek ook beëindigd. We hadden ook stamboekpaarden. Meestal hadden we er tien. Je had drie paarden nodig voor één ploeg en we hadden drie ploegen nodig om op tijd het ploegwerk gereed te hebben. Dat tiende paard was min of meer reserve en als het eens nodig was had je vier paarden voor de ploeg. Er was hier een vereniging van een aantal boeren die gezamenlijk wat hengsten hield. Dat was voor de eigen fokkerij, maar ze werden ook beschikbaar gesteld voor de fokkerij van andere boeren. Een dekhengst moest van overheidswege goedgekeurd worden. We hadden hier op het bedrijf twee hengsten en die gingen dan met een begeleider de omgeving rond. Die volgden dan een bepaalde route waar afspraken waren gemaakt. Begeleiders waren Piet Bervoets uit Koudekerk aan den Rijn en Leen van Soest uit Benthuizen. In Groningen noemden we dat een ‘padhengst’. Dat wil zeggen een hengst die over de weg rondging, die dus naar de merries toeging.’
Polderzaken
Het is ons al meer opgevallen dat boeren veel waarde hechten aan een goed waterpeil en dat zij ook bereid zijn om daar veel energie in te steken. Begrijpelijk is dat wel, omdat een goede waterbeheersing van groot belang is voor de bedrijfsvoering. De heer Janse praat er ook met veel enthousiasme over.
‘Mijn vader is tweede voorzitter geweest van het bestuur van de Binnenwegse Polder. Het bestuur moest in die tijd alle lokale polderzaken zelf behartigen. In 1947 is er een heel plan gemaakt om de polder te moderniseren, om de afwatering te verbeteren en om de twee gemalen te vervangen door één nieuw gemaal. Het is een groot en kostbaar werk geweest. En dat heeft het polderbestuur voor elkaar gebracht, weliswaar met enige voorlichting van en in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Schieland. De polders sloegen namelijk het water uit op de Rotte en die werd beheerd door het Hoogheemraadschap van Schieland. Dit zorgde ervoor dat het water van de Rotte in Rotterdam in de Maas werd afgevoerd, hetzij met vrije afstroom, hetzij met pompen.’
‘Er was nog wel iets opmerkelijks. In de Keur, dat zijn de voorschriften van de polder, daar stond ook dat Herik, het onkruid Herik, of misschien moet je tegenwoordig kruid zeggen, moest bestreden worden. Men wilde voorkomen, dat het zich zou verspreiden. Herik geeft oliehoudende zaden die tientallen jaren hun kiemkracht kunnen behouden.
‘Zelf ben ik niet actief geweest in het polderbestuur van de Binnenwegse Polder, waar mijn vader bestuurslid was, want toen had men nog de goede gewoonte dat men geen familieleden in één bestuur plaatste. Zodoende ben ik pas later in het polderbestuur gekomen, dat was het Hoogheemraadschap van Schieland.’
Wethouderschap en de groei van Zoetermeer
‘In 1970 werd ik wethouder met in portefeuille Belastingen, Financikn, Onderwijs, Cultuur en Personeelszaken. Daarvóór was mij meermalen gevraagd om raadslid te worden. Ik heb dat nooit gedaan, omdat ik voorzitter was van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw en dan zou je echt belangenverstrengeling krijgen. In die tijd kwam het plan Groot Zoetermeer naar voren. In 1962/1963 heeft in Zoetermeer de verkoop plaatsgevonden van ongeveer 1.400 hectare landbouwgrond aan de overheid. En dan kan je natuurlijk niet aan beide kanten zitten.’
‘Zoetermeer had vrijwillig de taak op zich genomen om te groeien tot 40.000 inwoners en toen heeft de regering gezegd: ‘Maak er dan maar 100.000 van’. En die taak hebben we met elkaar op de schouders genomen. We hebben geprobeerd het zo goed mogelijk uit te voeren. Een stad bouwen, dat deed men vroeger in 700 jaar en hier moest het in de loop van 27 jaar plaatsvinden! Wat ook inderdaad gebeurd is, waarbij men moet zeggen dat er een enorme ommezwaai gemaakt is ten opzichte van het eerste plan. Want het eerste plan van Groot Zoetermeer, ik weet nog goed dat de toenmalige burgemeester ons als landbouwers uitnodigde om de maquette te komen bekijken. Nou, dat leek op een middeleeuwse stad, bij wijze van spreken, met allemaal hoge flatgebouwen aan de randen en daartussenin ook wat laagbouw. Maar 80% was hoogbouw en dat zou het worden! ‘Ja’, werd er gezegd, ‘als je deskundigen aantrekt dan moet je ook naar hen luisteren’. ‘Ja, maar als je altijd naar deskundigen luistert, dan hebben die het voor het zeggen, je moet toch een tussenweg kunnen bewandelen?’.’
‘In wezen is het allemaal begonnen met het Plan Wilsveen en dat kwam toch wel op een ondemocratische manier tot stand. Dat was eigenlijk een soort landjepik, zoals ze dat wel eens noemen. Dat plan had de burgemeester van Den Haag, min of meer op eigen initiatief, laten ontwikkelen. Ook de gemeenteraad van Den Haag wist er niets van en die was er dan eigenlijk ook zeer ontstemd over. De Haagsche Courant plaatste toen een foto met een bordje ‘Burgemeester Kolfschotenplein’ midden in het gras. Nou ja, dat werkte als een rode lap op een stier, dus iedereen zei: ‘Niks ervan!’. Toen het een voldongen feit was dat Zoetermeer zou uitgroeien tot 100.000 inwoners hebben hier de grondeigenaren vrijwillig de grond verkocht. Er hoefde niets onteigend te worden.’
We zijn al weer vele jaren verder en de heer Janse kijkt terug. ‘Ik denk dat de huizenbouw en de instroom van nieuwe inwoners in harmonie is gegaan met de plaatselijke bevolking. Het is natuurlijk niet zo dat iedereen gelukkig was met de uitbreiding van Zoetermeer. Maar in grote lijnen is het harmonieus verlopen. De oorspronkelijke bewoners hebben niet gezegd: ‘Wij hebben niet om jullie gevraagd’, bij wijze van spreken, en de nieuwkomers hebben niet gezegd: ‘Wij zijn hier massaal aanwezig en wij zullen nu de dienst gaan uitmaken’.’
De heer Janse kijkt met voldoening terug naar de tijd van zijn wethouderschap en op zijn aandeel in de ontwikkeling van dorp naar stad. Toch is hij niet helemaal tevreden. Desgevraagd noemt hij één ontwikkeling die hij nu nog betreurt.
‘De Meerzichtlaan zou een viaduct krijgen, waardoor het verkeer van de Afrikaweg ongehinderd naar het Stadshart kon rijden en het verkeer dat van de Van Leeuwenhoeklaan naar Meerzicht moest, ging er onderdoor. De grondwerken lagen er al. Toen kwamen er ingenieurs van Rijkswaterstaat en die zeiden: ‘Zoetermeer is niet zo'n erg grote plaats, die kunnen dat best met verkeerslichten doen, dan wachten ze maar even’.’
De heer Janse heeft door de jaren heen zijn landbouwbedrijf geleid. Daarnaast had en heeft hij nog diverse bestuursfuncties in het maatschappelijke leven. Hij geniet er nog steeds van, hoewel hij bepaalde functies in verband met zijn leeftijd moest afstoten. En ondanks zijn achtergrond is hij een echte Zoetermeerder geworden.
‘Ik zat te denken aan die regel van Vondel: ‘De liefde tot zijn land is ieder aangeboren’. Ik zou uit Zoetermeer niet meer weg willen en hoe komt dat nou? Is Zoetermeer beter dan een andere plaats? Maar hier voel ik me thuis. Mijn wortels liggen dan wel in Zeeland en ik heb in Groningen gewoond. Dan krijg je dat verhaal van die man die op een kruispunt stond: iemand reisde van A naar B. Hij zegt tegen die man op het kruispunt: ‘Ik ben blij dat ik van A wegga, nare mensen daar, bah, het zal in B wel beter gaan’. ‘Nou’, zei de aangesprokene: ‘Jammer voor u, maar ik denk dat u in B hetzelfde vindt’. Er was iemand die reisde van C naar D en die zei: ‘Ik vind het zo jammer dat ik wegga, het zijn zulke leuke mensen, dat vind je nooit meer’. Zegt die man op het kruispunt: ‘Je krijgt hetzelfde weer’. Het hangt veel van jezelf af. Ze zeggen wel eens: ”In Den Haag is geen sfeer, in Rotterdam is geen sfeer en in Amsterdam is wel sfeer”. Nou ik vind het allemaal overdreven, sfeer, dat ben je voor een deel zelf.’