Interviews Frans Droogh

In gesprek met Frans Droogh (2000)

Gertjan Moers

Frans Droogh is in 1924 aan de Zegwaartseweg geboren. Daar had zijn vader op nummer 146 een boerderij. Frans is opgegroeid met het boerenbedrijf. Hij heeft dan ook rond 1960 samen met zijn broer Chris de boerderij van zijn vader overgenomen. Het land achter de boerderij is in 1981 aan de gemeente verkocht om bouwrijp gemaakt te worden voor de wijk Noordhove. In een interview met Sprekend Verleden kijkt Frans met plezier terug op het boerenvak.

 Boerderij

"Op die boerderij is mijn grootvader gekomen. En daarvoor woonde mijn overgrootvader op de boerderij van de gebroeders Dogterom. Dat was Zegwaartseweg 46. Doordat onze boerderij helemaal richting Benthuizen lag, waren wij bijna helemaal georiënteerd op Benthuizen. De hoefsmid was Van Eeden Petersman uit Benthuizen, de wagenmaker was Van den Dool, ook uit Benthuizen. De zadelmaker woonde een eind verderop, dat was Vink. De timmerman was Gräper en de metselaar was Schellingerhout.

De indeling van de boerderij was typisch Zuid-Hollands: Achter het woonhuis was het boenhok. Dan kreeg je de stal. In het midden heb je de voorboes, tenminste bij ons dan. Die was ongeveer twee meter breed en dan had je een voergoot en daarachter had je palen staan waar de koeien tussen stonden en die hadden dan een lengte van 1 meter 60, 1 meter 70, en dan had je de groep en de achtergang. Daarachter hadden wij de paardenstal, met acht paarden, en daarna weer de ouderwetse dorsvloer. Als laatste hadden we wagenschuren met het materiaal erin. De boerderij had ook een naam: Kent u Zelven. Dat heeft er altijd op gestaan. Altijd al. Voordat mijn opa hem kocht stond het er al, want ik heb nog oude papieren waar ze het van gekocht hebben.

Bij de boerderij hoorden ook drie arbeidershuizen waar de vaste werknemers woonden. Die huizen heeft mijn vader laten bouwen. De vaste arbeiders op ons bedrijf hadden vrij melk en vrij aardappelen en ze hadden natuurlijk een grote tuin bij het huis, die ze ook zelf konden gebruiken. Maar de hoeveelheid melk en aardappelen hing helemaal af van hoe groot het gezin was. Iemand met een gezin eet veel meer aardappelen en gebruikt veel meer melk dan een alleenstaande. Dat werd ook een beetje gecompenseerd met het loon. Er werd wel rekening mee gehouden. Anders zou iemand die nieuw kwam er op achteruit gaan. En het was toch al een concurrentiestrijd, want in Hoogeveen in Benthuizen, als ze daar bijvoorbeeld fl. 17,50 per week verdienden en jij gaf fl. 19,00 dan kwamen ze wel naar jou toe. En als je goede mensen had, dan probeerde je ze te houden natuurlijk. Maar doordat ze in een huis van je woonden liepen ze minder snel weg.

 Vee

Wij hadden zwartbonte koeien. Die zag je hier veel. Het was meer streeksgewijs, want aan de Oude Rijn zag je toen veel witkoppen, maar bij ons zag je meer zwartbonte en ook wel enkele rode erbij. Dat was in het begin geen stamboekvee. Dat is later wel erger geworden. In het begin was dat hier nog niet. Het vee was eigenlijk meer een bijproduct bij een gemengd bedrijf. Om het voer op te maken, als het ware."

 Bij het vee kwamen ook ziektes voor. Wij waren benieuwd welke ziektes er vroeger zoal voorkwamen.

"Je had mond- en klauwzeer. Dat was besmettelijk. Hetzelfde idee als je nu hebt met varkenspest. Je had kans dat je het meenam naar een ander bedrijf, dat het niet had. Maar het bedrijf werd niet afgesloten. Het werd alleen kenbaar gemaakt. De koeien werden niet afgemaakt en er was ook geen medicijn voor. Het moest eigenlijk zijn tijd uitdienen. Ik heb er verschillende gezien. Mijn vader had dan een hooiberg leeg gemaakt en daar lagen dan drie of vier koeien in. Die stonden er in te slingeren, tong uit de bek en aan de spenen hingen allemaal vellen. Dat was erg, hoor. En miltvuur hebben wij ook gehad. Ik weet nog dat er een put gegraven werd waar zeven of acht koeien in gegooid werden, kalk erop en afgedekt met grond. Later hebben er appelbomen op gestaan. Of die er nog van gegroeid zijn weet ik niet. En dan had je nog kopziekte. Dat had een oorzaak in de stofwisseling, dat zat in de hersenen. Dan hebben ze een magnesium tekort en dan gaat het boven draaien en dan gingen ze ondersteboven. En ze gaven geen melk meer. Dat werd behandeld door de veearts. Dan kwam hij met een fles magnesium, slang eraan en zo in de melkader, onder in de koe en dan liet je hem leeglopen en dan gebeurde het dat ze na verloop van een half uur weer stonden. Maar er waren er die lagen nog twee, drie dagen. En dan kwam de veearts weer.

 Landbouw

Het bouwplan op de boerderij van vroeger was voerbieten en geen suikerbieten. Later is dat er van lieverlee bij gekomen natuurlijk. Aardappelen was ook een paar hectare en verder was het erwten, haver, gerst en tarwe. En er was ook grasland want het was een gemengd bedrijf, gedeeltelijk akkerbouw en gedeeltelijk veeteelt. Maar tweederde van het land was wel akkerbouw. En de akkerbouw bracht ook voer voor het vee op. Je had erwtenstro, bietenkoppen en het kriel van de aardappelen. Het voer dat overschot was van de akkerbouw werd gebruikt voor het vee en dat ging best. We hadden toch altijd wel een dertig melkkoeien. En daarnaast had je jongvee en niet te vergeten de paarden.

In maart werd het land zaaiklaar gemaakt. In mijn vaders tijd ging dat met twee of drie paarden voor een egge en dan was het net zo lang heen en weer rijden tot het fijn genoeg was. En dan kon je het land inzaaien. Dat ging met behulp van een zaaimachine. Daarna werd er met de hand kunstmest overheen gestrooid. Dan hing er een zaaiblad voor je met een riem over je schouder en dat moest je leren natuurlijk, dat je precies met een hand vol zo zaaide dat hier net zoveel viel als daar. Ja, het is een handigheid, je moest het leren. Want in de zomer kon je precies zien of je het netjes had gedaan of niet. Dan zag je vooral in de granen van die donkere strepen, dan was het overlapt. Dus lag er twee keer zo veel. Dat mocht natuurlijk niet, maar het gebeurde altijd. Nadat het land was ingezaaid kon het worden geëgd. Dan ging je er met de eg overheen om de eventuele geultjes die achterbleven dicht te maken. En wanneer het onkruid begon te groeien ging je er met een licht eggetje overheen om dat onkruid los te maken. Dan ging het al dood. Dus dan was je dat ook weer kwijt.

 Korenbouw

Dat was meestal in juli. Ik zal nooit vergeten, we werkten er altijd op aan dat we half augustus, dat was Maria Hemelvaartsdag, klaar waren met de korenbouw. Het oogsten van de tarwe gebeurde met de korenmaaier. Daar zat onderaan een mes en dat sneed dan het stro af en bovenin had je een draaiende wiek en die sloeg het dan achterover en dan viel het op een kleed, dat was een anderhalve meter breed en dat draaide tussen twee andere kleden en die lagen zo schuin omhoog. Daarachter had je de binder en dan werd het gebonden en automatisch op het land gegooid en dan moest je ze oprapen om te hokken. Dat betekende zes schoven tegen elkaar aan zetten. Daar ging een touw omheen. Zo'n hok werd opgebouwd en dan werd de volgende laag op het touw gezet. Zo ging je elke keer zo'n halve schoof omhoog tot je tegen elkaar aankwam. Daar ging een touwtje omheen en dan had je een tol. Zo kon de tarwe goed drogen en werd het bewaard tegen vogels. Want de hele dag had je duiven en allerlei vogels die er bovenin zaten te rommelen. Maar ze rommelden er veel meer uit dan dat ze opaten. Dat was nu eenmaal zo. Zodra de tarwe droog was kon het naar de hooiberg worden gereden. Als de korenbouw binnen was bleven alle medewerkers bij ons thuis pannenkoeken eten. Mijn moeder maakte dan hele grote stapels pannenkoeken, voor wel zes of zeven werknemers. Dat was de gewoonte hier.

Op het erf kon het dorsen beginnen. En dat gebeurde dan in bepaalde tijden, in de herfst meestal en de laatste werd in de winter gedaan. Het dorsen gebeurde eerst met de stoommachine, de locomobiel, van loonwerker Bakker uit Benthuizen en later deden we het met tractoren. Die werden gebruikt als aandrijving voor de dorsmachine. Een locomobiel moesten ze met paarden halen bij de andere boer die klaar was. Dat ging met twee, drie of vier paarden, twee aan twee. Die werden voor de locomobiel gezet. Er zat verder geen rem aan zo'n locomobiel. Ze liepen gewoon met blokken ernaast om voor het wiel te leggen als het nodig was. Zo werden ze verplaatst. Op de bruggen werden ijzeren goten gelegd. Die waren namelijk niet zo sterk, die houten ophaalbruggen. En over die goten reden ze met de ijzeren wielen van die machine heen. Want die woog gauw twee, drie ton, zo'n locomobiel.

Na de korenbouw werd de mest op het land uitgereden. Dat was eind juli, augustus. Als de oogst gemaaid was en de erwten stonden op de ruiter en de tarwe stond op tollen dan was het net waar het eerst mest op moest, daar werd de mest uitgereden. Die lag natuurlijk op een hoop naast de boerderij. Daar had het de hele winter gelegen en dan werd het met de riek op een boerenwagen geladen en dan ging je naar het land toe en dan uitspreiden, zo van de wagen af. Later is dat overgegaan, toen kreeg je de mestverspreiders achter een trekker en dat was al een hele verbetering. We hadden uiteraard ook kunstmest. Dan begon je in februari, als het kon, met kali te strooien. Dat moest er vroeg op. En later werd er fosfor en stikstof gezaaid. In die kunstmest zat veel stof. Dus moest je zoveel mogelijk rekening houden met hoe je liep. Je zorgde dat je uit het stof liep of dat het stof net zo'n beetje opzij was voordat je zover kwam. Maar als je echt tegenwind liep, dan viel het wel eens niet mee, hoor. En als het land net ontdooid was, werd het nat en dan werd het door de kunstmest spekglad. Oh, dan was het toch zo glad. Daarom gingen wij altijd 's morgens als het licht begon te worden. Dan stond de wagen al geladen met kalizout bijvoorbeeld en die werd dan uitgereden. En zo gauw de eerste zakken kunstmest waren verstrooid dan begonnen ze al te zaaien, met de hand, over de bevroren grond heen. En dat liep best, tenminste zover best, naar omstandigheden. Maar als dan de zon begon door te komen en het begon een beetje zacht te worden, nou, dan ging je nog wel eens onderuit, hoor.

En dan kreeg je de wintertarwe. Voor half december moest het gezaaid worden. Dat was zo de gewoonte hoor. Of het zoveel invloed had, nou ja? Want het was zo met tarwe, uit tarwe komt een worteltje en dat gaat zijn voeding opzoeken maar hij leeft van de korrel en later krijgt hij zijn worteltjes. Als de korrel op is haalt hij dat uit de grond. Dus als je net in die overgangstijd zit met de vorst, dan vriest het ene worteltje af en dan gaat je tarwe dood. Maar het was altijd een gezegde, dat je op tijd zaaide."

Alle interviews