Het molentje van Verhoeff (2004)
Ria Moers
“Dat het leven vroeger eenvoudig en moeilijk was, weet iedereen. Maar als je dit zelf hebt meegemaakt en toch kunt zeggen, we hebben een fijne jeugd gehad, dan zegt rijkdom je niet veel”. Aan het woord is Co Verhoeff, een van de twaalf kinderen van Jacob Verhoeff en Elisabeth van Wamelen. Het gezin woonde aan de Voorweg 194 in een huisje naast de poldermolen, ‘de kleine molen’ op het land van M.Bos Ariezn. (witte Rien) achter de boerderij. Nadat haar oudste broer, Koos, op twaalfjarige leeftijd was verongelukt, groeide Co daar op met zeven zussen en drie broers. Bij de molen hebben vier generaties gewoond en gewerkt. De molen, die inmiddels is afgebroken, dateerde uit 1798. De gevelsteen is een tijd geleden geschonken aan het Historisch Genootschap door Co Verhoeff. De boerderij is begin 1980 afgebroken en op deze plaats is nu Intratuin gevestigd.
Molenaar en machinist Jacobus van der Velden
Op 9 mei 1772 is geboren te Zegwaart Jacobus van der Velden. Jacobus kwam als eerste molenaar en machinist van de poldermolen voor in de gegevens van Co. Hij trouwde met Sara Trant, geboren te Hoogeveen (dit kan zijn Hoogeveen in Delfland, thans Nootdorp, of Hoogeveen in Rijnland, thans Benthuizen).
De molen zorgde voor de bemaling van de Nieuw Drooggemaakte polder Buytenwegh-De Leijens. Hij stond in verbinding met het gemaal bij het Zoetermeerse meer om het overtollige water weg te werken naar de Noord-Aa. Omdat de molen midden in de polder lag, was er geen elektrisch licht en ook geen waterleiding. Er waren wel twee regenputten en een zakput (zogenaamd grondwater dat niet lekker was om te drinken, maar wel kon worden gebruikt om aardappelen en groenten te wassen).
In 1852 verhuisde Jacobus van der Velden naar Stompwijk. Zijn schoonzoon Arend Verhoeff kwam bij de molen te wonen.
Molenaar Arend Verhoeff
Arend Verhoeff, geboren te Berkel op 19 september 1818 en getrouwd met Jannetje van der Velden, geboren 20 juni1819 te Zoetermeer, nam het molenwerk van zijn schoonvader over. Zij waren de overgrootouders van Co Verhoeff, die dit verhaal over haar familie vertelde. Ook deze Arend heeft tot 1891vele jaren zijn werk op de molen gedaan. Nadat hij op leeftijd was gekomen, heeft hij het molenwerk overgedragen aan zijn zoon Jacobus.
Molenaar Jacobus Verhoeff
Jacobus Verhoeff, geboren 5 november 1854 te Zoetermeer, was getrouwd met Neeltje Bregman, geboren 27 februari 1859 te Benthuizen.
Inmiddels was de watermolen veranderd in een oliemolen. Deze moest elke dag met de hand worden aangezwengeld. Tussen 6 mei 1923 en 17 september1924 is er verandering in gekomen omdat mijn vader opa opvolgde. Nadat in 1926 elektrisch licht was aangelegd, kon de molen met het omdraaien van een knop in werking worden gezet.
Zijn zoon Jacob, geboren 27 juni 1896 te Zoetermeer, trouwde op 14 november 1919 met Elisabeth van Wamelen, geboren 9 september 1899 te Pernis. Zij hebben met hun gezin van elf kinderen, drie zoons en acht dochters, jaren lang in het huisje naast het molentje gewoond. In het huisje waren twee bedsteden. Co vertelt:
“Als we wel eens ziek waren, mochten we op de dag in de bedstee liggen. In het huis was alleen boven slaapruimte. Daar was een kamertje gemaakt voor opa Verhoeff die bij ons woonde en in 1943 is overleden. Toen de wieken van de molen zijn gehaald is er op de molenzolder slaapruimte gemaakt voor mijn drie broers.
In de zomermaanden woonden wij ook in de molen omdat het er heerlijk koel was. Wij hadden nog steeds geen waterleiding maar nog wel twee regenputten en een zakput. Als het zomers erg droog was, waren de putten leeg en hadden we geen water. Dan konden we ’s avonds een paar melkbussen met 40 liter water halen bij Rien Bos, bij wie we altijd over het erf gingen om bij ons huis en de molen te komen. We namen die bussen mee op de brik naar huis en hadden dan weer voor een paar dagen water. Dus U begrijpt wel dat we zuinig moesten zijn met water. Gelukkig zijn we nooit vervuild. Tegenwoordig zijn we misschien wel eens te royaal met water.
Naar school gingen wij lopend. Wij moesten vanuit het land waar we woonden eerst ongeveer achthonderd meter naar de weg lopen. Als het slecht weer was, moesten we door de bagger met klompen of laarzen aan en schoenen in de hand naar de schuur van Rien Bos om daar onze schoenen aan te trekken om over de Voorweg naar school te gaan in de Dorpsstraat, een afstand van ongeveer vier kilometer. Wanneer het in de herfst veel had geregend, moest mijn vader ’s nachts doormalen. Dan mocht hij niet naar bed gaan of in slaap vallen. Om de tijd productief te maken, kocht hij een breimachine waarmee hij sokken ging breien. Deze werden verkocht en brachten nog wat extra geld in het laadje. Voor onze huisarts, dokter Scheffer, mocht hij zes paar sokken breien. Als vader ’s nachts moest malen, mocht een van de kleinere kinderen beneden bij moeder in de bedstee slapen. Dat was een groot feest! Het kleintje kon ’s avonds door het kiertje van de deur de kamer inkijken en zien hoe de rest van het gezin zat te breien, te borduren of kousen te stoppen.
Met alle ongemakken hebben we er toch altijd gezellig gewoond en er een heerlijke jeugd gehad. We hadden bovenal zorgzame, fijne ouders, die ons voorgeleefd hebben om de Heere Jezus te zoeken, want we hebben hier geen blijvende stad. Mijn moeder heeft er tot 18 april 1968 gewoond en daarna heeft het leeggestaan tot het is het afgebroken”.