Van Bode Henneken tot Verhuisbedrijf Henneken; herinneringen van Jacques Henneken
M.C.J. Moers en A.M.M. van Wieringen
Het gezin en verdere familie
“Ik ben geboren in Zegwaart in 1934. Mijn vader, C. (Cees) Henneken, liet in 1934 een huis bouwen aan de Stationsstraat over het spoor, zoals dat toen werd gezegd. Ik kom uit een gezin met vijf kinderen. Ik heb een zus boven mij en drie broers onder mij. Mijn vader was Bode Henneken. Het bedrijf had hij in 1919 van zijn vader overgenomen. Opa, Jaap Henneken ging handelen in landbouwartikelen en ijzerwaren op “De Horre” wat officieel Den Hoorn heet. Dat was op de plaats waar Adriaan, Jaap en Geert later op nummer 2 de winkel in ijzerwaren en landbouwartikelen hadden. Oom Jan is eerst ook in landbouwwerktuigen gaan doen en later in radio`s, wasmachines en T.V’s en dat is op de plaats waar nu nog steeds de winkel is van Radio Henneken aan Den Hoorn.”
Herinneringen aan de schooltijd
“Tegenover de R.K. kerk was een Zusterhuis. Daar woonden de Zusters Franciscanessen van Oudenbosch. Deze Zusters gaven les op de meisjesschool en naaischool en ook aan de kleuterschool waar ik op geweest ben. Daarna ging ik naar de jongensschool die aan de overkant was. In de eerste en tweede klas hadden we juffrouw Schwalbach, daarna meester Dijkman, meester Rensink, meester Grimbergen en meester Hitters. Meester Hitters was een bijzondere man. Ik herinner mij nog dat hij voorlas uit het boek “De Scheepsjongens van Bontekoe” van Fabricius. Een schitterend boek.
Tijdens de oorlog heb ik een tijdlang les gehad in een bovenlokaal van Nutricia, in het gebouwtje dat er nu nog staat langs het fietspad. Op de hoek bij het viaduct stond toen een bunker die later ontmanteld is en dat kleine koffiehuis van Van der Meer wat later “Het Paviljoen” werd. Ik heb mijn vakdiploma’s gehaald. Die had je nodig als je een eigen bedrijf wilde starten. In Zoetermeer had je maar vier scholen, drie voor lager onderwijs en de landbouwschool. Mijn broer Hans ging later naar de Mulo in Pijnacker, want niet al mijn broers konden in het bedrijf komen. Ik ben van jongs af aan in het bedrijf gegroeid en omstreeks 1966 heb ik het bedrijf overgenomen. Aad, die jonger is dan ik, is mijn compagnon geworden.”
De eerste bode in Zoetermeer met een auto?
“Van 1919 tot 1929 heeft mijn vader nog met paard en wagen gereden. Hij had twee paarden en om de dag wisselde hij van paard. De paardenstal was ook aan Den Hoorn. In 1929 kocht mijn vader zijn eerste auto en daarmee was hij waarschijnlijk ook de eerste bode in Zoetermeer die met een auto reed. Met grote letters stond dit er op: BODE HENNEKEN ZOETERMEER – LEIDEN via STOMPWIJK, ZOETERWOUDE.
Ja, het was merkwaardig. Zo’n klein dorpje als Zoetermeer had wel een stuk of vijf bodediensten. De meeste reden nog met paard en wagen. Je had Van der Spek, die reed naar Delft en Rotterdam, Van Ede naar Gouda en bode Scholten naar Den Haag en Leidschendam -Veur. Jaap van Beek had een beurtvaart naar Amsterdam en de Zaanstreek. In mijn jonge jaren kwamen op de Kaasmarkt in Leiden al die bodes, wel zo’n vijftig, centraal bij elkaar, want daar had je het Bodehuis waar iedereen zijn boodschappen en zendingen kon achterlaten. Vier kwamen er zeker uit Noordwijk en uit Katwijk. Uit de Bollenstreek een stuk of drie, vier.”
Vervoerders Van Gend en Loos en NS
“Van Gend en Loos was een grote vervoerder. Van Gent en Loos en de Nederlandse Spoorwegen werkten wel afzonderlijk. De NS. vervoerde de goederen per trein naar alle plaatsen waar stations waren. Van Gent en Loos maakte gebruik van auto’s en paarden om de goederen vanaf het station naar de klant te brengen en op te halen. Er was een soort van samenwerking. Maar de bodediensten hadden geen last van Van Gend en Loos. Hier in Zoetermeer werkte Henk Stovius destijds voor Van Gend en Loos. Die haalde de goederen in Leiden op, soms twee maal per dag. In Leiden kwam alles aan voor Zoetermeer en het was allemaal handwerk. Ik weet wel als wij in onze tijd een drukke week hadden dat je zo’n 450-550 zendingen te verwerken had.”
Meehelpen in het bedrijf
“Als kind heb ik heel dikwijls mijn vader moeten helpen. De auto moest gestart worden met een slinger aan de voorkant. Als dan de auto niet wilde starten moest mijn vader slingeren. Daar was ik nog niet sterk genoeg voor, maar ik wist wel hoe ik de starter en de hendeltjes moest bedienen en het gaspedaal. Als de motor eenmaal liep was het probleem opgelost. Dan werd de motor warm en bleef die wel lopen. Dus ik was dikwijls ‘s morgens het hulpje. Als ik vrij van school was ging ik met mijn vader mee.”
Geen benzine in de oorlog
“Wegens gebrek aan benzine moest mijn vader al aan het begin van de oorlog een gasgenerator op de auto laten maken. De kans dat die gevorderd zou worden door de Duitsers was dan heel klein. Je had houtgasgeneratoren en antracietgeneratoren. Van der Burg naast ons had een antracietgenerator en mijn vader een houtgasgenerator. Wij hadden houtleveranciers in Zoeterwoude. Een van deze leveranciers was Nic. Straathof, daar kom ik zo nog even op terug. Wij hadden een houtloods naast de garage laten maken en daarin werden die houtjes op maat gehakt of gezaagd. Die loods had ruimte tussen de latten en daardoor droogde het hout redelijk goed. Maar als er minder hout was moest er ook turf bij gestookt gaan worden, half om half. De motor van de auto moest daarom worden vervangen. Bij garage Van der Pijl in Stompwijk hebben ze er toen een viercilinder in gezet in plaats van de achtcilinder. Dat had te maken met de ruime kanalen van die motoren. Hij had wel minder P.K.’s maar hij liep veel beter op hout en turfgas. Nog even terug naar Nic Straathof. In 1964 ben ik met zijn dochter Joke getrouwd, maar dat had niks met de generatorhoutjes uit de oorlog te maken. Het kan wonderlijk lopen in het leven!.”
Vervoer tijdens de oorlog
“In de oorlog werd er clandestien geslacht en soms moest dat vlees door mijn vader vervoerd worden. Ook nam mijn vader kaas mee van de boeren uit Stompwijk. Het viel allemaal onder smokkelwaar. Je moest om in Leiden te komen altijd de Lammenbrug passeren, dat is nog zo, maar toen was dat een ophaalbrug, dat was eigenlijk een soort fuik. Daar stonden altijd opsporingsambtenaren van de Crisis Controle Dienst (C.C.D.) die smokkelwaar moesten opsporen. Mijn vader had in het bodewagentje een voorziening aangebracht, een soort dubbele bodem, waar hij onder andere kazen clandestien in vervoerde. Als dan die lui van de C.C.D kwamen controleren, hadden ze nooit door dat er kazen werden vervoerd en er lagen dikwijls wel een kaas of drie, vier verstopt. Mijn vader vervoerde ook wel balen tarwe en zo, die hij ook altijd een beetje moest wegmoffelen. Hij had de gewoonte die helemaal achteraan te zetten om geen argwaan te wekken. Van meel zei hij dat het schelpzand was. Hij blufte dan een beetje en zei dan “proef het maar”, dan had hij geen last.
Vaste route en wat de bode allemaal vervoerde
“De bode was een vertrouwensman voor allerlei klusjes. Hij was de verbinding van dorp naar stad. De bode nam een bril mee naar de stad voor reparatie, de bode nam losse boorden en manchetten mee naar de wasserij, want een wasserij had je in Zoetermeer niet. In Leiden had je een speciale boordenwasserij van Mevrouw Tendeloo op de Oude Rijn. Daar werkten wel zeven à acht meisjes die zich alleen bezig hielden met wassen en stijven van boorden.
Als we gingen rijden, volgden we een vaste route. Er stonden kaarten voor het raam of in de etalage met daarop de letters B. H. (bode Henneken) en dan wisten wij dat daar een boodschap was voor ons. Het beginpunt was de Stationsstraat en vervolgens de Molenstraat, Rokkeveen, Den Hoorn, dan naar de Dorpsstraat en naar Stompwijk. In Stompwijk gingen we naar de Kniplaan of soms iets verder en dan via Zoeterwoude naar Leiden. Er waren in Zoetermeer wel vijf schilders en voor al die schilders haalden wij in Leiden verf. Daar had je toen diverse verffabriekjes die de verf maakten zoals de schilders die wilden hebben. De Zoetermeerse schilders uit die tijd waren De Kater, Cor Moers, De Uil, Soeterbroek en Verlaan. Bij Rath en Dodenhever en Goudsmit haalden we behang. In Zoetermeer hadden we zowel middenstanders als particulieren als klant.”
Van bodedienst naar verhuisbedrijf
“Wij verkochten de bodedienst in 1973 aan de gebroeders Tuitel in Moerkapelle. We begonnen in 1967 met verhuizingen toen Zoetermeer voor het eerst ging uitbreiden. We hadden een dichte auto, weliswaar geen grote, maar goed, dan reed je twee keer. De inboedels waren lang niet zo groot als tegenwoordig. Nu heb je enorme inboedels bij de mensen en zelfs de kinderen hebben een T.V. en een computer. De huizen zijn veel groter. In die tijd had je wel enorme wandmeubels van twee tot drie meter. Toen Zoetermeer ging uitbreiden, voor het eerst in Palenstein, had je binnen Zoetermeer zelf veel verhuizingen. De mensen uit de flats aan de Paltelaan gingen naar de Van Beeckstraat, Van der Aapad, Van Egmondstraat, noem al die straten maar op. Weer later gingen ze naar de flats aan de Ambachtsherenlaan. En zo is dat in de loop van de tijd uitgegroeid.”
Arbeidsomstandigheden
“Op een gegeven moment trad de Arbo-wet in werking. Daar kregen wij in ons bedrijf ook mee te maken. In ons vak kan ik daar moeilijk mee uit de voeten, want als een klant bijvoorbeeld zegt: ”ik wil de wasmachine op zolder hebben”, dan zou dat eigenlijk niet mogen. Je mag maar 25 kilo tillen en zo`n machine weegt 100 kilo of nog meer. Je moet verstandig tillen, dat moet je jezelf aanleren. Wij zetten alles neer waar de klant dat wil, op de een of andere manier. Er zijn wel belangrijke hulpmiddelen ontwikkeld om zwaar tillen te kunnen vermijden. Zo hebben we liften en er zijn steekwagens met rupsen die 800 tot 1000 kilo of nog meer kunnen tillen en die in een bedrijfsgebouw een redelijke stenen trap kunnen beklimmen”.
Uit het bedrijf
“Ik zit niet meer in het bedrijf, maar ik werk nog wel voor de zaak. Af en toe val ik in. Laatst heb ik nog 20 dagen in een maand gewerkt, geen dagen van 10 uur hoor, een uurtje of vier. Er zijn nog klanten die speciaal naar mij vragen. Dan is het: “Kan Jacques niet komen”. Dat zijn mensen waar ik al twee, drie keer geweest ben. Nou, dat is leuk om dat weer eens te doen. Een jaar of drie geleden ben ik gevraagd voor de stichting Geschillencommissies van onze vakafdeling, om als deskundige op te treden in moeilijke zaken. Dus als een klant ongenoegen heeft met een bedrijf, dan kan de Geschillencommissie besluiten een deskundige te sturen om het een en ander uit te zoeken en op papier te zetten. Dan kan de Rechtbank van de Geschillencommissie in een zitting een uitspraak doen. Ik heb nog een collega die dit ook doet. Ik heb nu ook tijd om mij bezig te houden met mijn hobby’s en vrijwilligerswerk. Hobby’s zijn lezen, fotografie en vooral klassieke muziek. Verder zet ik mij in voor de charitatieve vereniging Vincentius.