Stadsgeschiedenis Veen en turf
Eeuwenlang was turfwinning een belangrijke bron van inkomsten. De bodem zakte zo'n vijf meter en bijna heel Zoetermeer kwam onder water te staan.
De bodem van Zoetermeer bestond in de middeleeuwen uit een metersdikke veenlaag, waarop landbouw kon worden bedreven. Door het graven van slootjes werd het land afgewaterd. Op den duur klonk hierdoor het veen in en nam de wateroverlast toe. In de 15e eeuw, toen de eerste polderdijkjes allang verschenen waren, ging men over tot bemaling door middel van molens. Het land bleef hiermee tot op zekere hoogte droog. Het veen bleek na droging een uitstekende brandstof (turf) te vormen, waarmee - wat Zoetermeer betreft - vooral de Delftse bierbrouwers eeuwenlang hun voordeel hebben gedaan. Door de turfstekerij ontstonden echter enorme waterplassen. De turf was namelijk zo in trek dat men rond 1500 overging tot slagturven, waarbij het complete veenpakket tot op de kleilaag - dus tot meters onder de waterspiegel - werd opgebaggerd. Honderden hectaren veenland verdwenen op die manier letterlijk in het water en de ontstane binnenzeetjes vormden een voortdurende bedreiging voor de smalle veenstroken waarop de huizen stonden. Het zou tot in de 19e eeuw duren voordat al het land door droogmakingen weer was teruggewonnen.