Stadsgeschiedenis Het onstaan van de dorpskern
Zoetermeer en Zegwaart groeiden in de 13e eeuw naar elkaar toe.
- Bouke Tuinstra
Zoetermeer is ontstaan in (of voor) de tiende eeuw als een nederzetting van akkerbouwers en vissers midden in het grote Hollands-Utrechts moerasgebied dat werd aangeduid als "die Wildernisse". De vroegste nederzetting met de naam Zoetermeer ontstond naar alle waarschijnlijkheid in het Lange land, de smalle strook grond tussen de Leidsewallenwetering (Aziëweg) en de Broekweg (-zijde en -kade). In het zuiden strekte de het ontgonnen gebied zich uit tot de huidige Vlamingsstraat/Dorpsstraat, in het noorden liep de ontginning in eerste instantie tot de op oude kaarten terug te vinden "tweede" of Groeneweg. Als ontginningsbasis werd een watertje gebruikt dat ongeveer halverwege deze strook lag: de Aernt Heyndricksvaert (ongeveer ter hoogte van winkelcentrum De Leyens). Aan weerszijden van deze vaart lagen percelen met een lengte van ongeveer 650 meter wat overeenkomt met de middeleeuwse standaardmaat van 6 voorling. De zuidelijke percelen werden doorsneden door de zogenaamde "Eerste weg" die verbonden was met het meer via de Zwaartsloot. De kerk lag net buiten de ontginning, op de hoek van de eerste weg en de Zwaartsloot.
De wildernis in
In de elfde en twaalfde eeuw versnelde de ontginning van de wildernis. De Zoetermeerse ontginning werd naar het westen uitgebreid. De verlengde zuidgrens van het Lange land, de huidige Voorweg, vormde de basis voor deze tweede ontginningsfase. De akkers lagen in eerste instantie aan de noordkant tussen de Voorweg (in 1544 Soetermeerseweg genoemd) en het Zoetermeerse meer. Ook nu nog is te zien dat de Voorweg richting Leidschendam door een tweetal knikken de zuidgrens van de Zoetermeerse Meerpolder volgt.
In het zuidoosten van de huidige gemeente werd - waarschijnlijk onder leiding van ene Rutger - een nieuw stuk wildernis ontgonnen: Rutkenvene (Rutgers veen), het latere Rokkeveen. De percelen liepen vanaf de (mogelijk reeds bestaande) Molenweg, de huidige Stationsstraat, ongeveer 650 meter (6 voorling) naar het oosten, met ongeveer halverwege de Rokkeveense weg. Aan de Molenweg stond al in de 14e eeuw een korenmolen. In het verlengde van de Rokkeveense weg ontstond een derde ontginning: Zegwaart. De naam Zegwaart duidt op een laaggelegen stuk land (een waart), begroeid met Zegge (een moerasplant). De boerderijen van deze ontginningen stonden vermoedelijk langs de Rokkeveense en de Zegwaartseweg. De ontginners stichtten een kapel op enige afstand van de bebouwing op de grens tussen Rokkeveen en Zegwaart (de huidige Dorpsstraat) bij de kruising met de Molenweg (Stationsstraat).
Om het veengebied in cultuur te brengen was het nodig om het te ontwateren. Daarvoor werden langs de akkers lange sloten gegraven. Bij de ontginning lag het veengebied nog boven zeeniveau, en kon het water worden afgevoerd door eenvoudig een verbinding te maken met een van de veenstroompjes die afwaterden op de (Oude) Rijn of Maas. Zegwaart en Rokkeveen waterden van nature af op het noorden. Om dit voor elkaar te krijgen werd een wetering aangelegd langs de grens met de Zoetermeerse ontginning: de Delftse- en Leidsewallenwetering. In oude archiefstukken wordt ook wel gesproken van de Zegwaartsewalle. Deze wetering waterde via de zogenaamde Elleboogsewetering af op de Weipoortse vliet (oftewel de Zwet) in Zoeterwoude. Langs de wetering lag een dijk of wal die waarschijnlijk de oudere Zoetermeerse ontginning moest vrijwaren van wateroverlast van het hoger gelegen Zegwaart.
Dit afwateringssysteem is (dedeeltelijk) nog in het huidige landschap terug te vinden. Delftsewallenwetering loopt nu nog vanaf de Oude kerk in het Dorp langs de Randstadrail naar het zuiden tot aan de Rijksweg. De Leidsewallenwetering loopt vanaf de Oude Kerk naar het Noorden, parallel aan de Aziëweg, tot hij verdwijnt in de Zoetermeerseplas. De Elleboogsewetering is het hooggelegen water ten Noorden van het strand aan de Zoetermeerseplas. Overigens werd het al gauw onmogelijk om het water naar het noorden af te voeren; reeds in de 14e eeuw kregen Zegwaart en Rokkeveen toestemming om het overtollige water via de Rotte naar het zuiden te lozen.
Tweelingdorp
De eerste boeren waren nog vrijwel helemaal zelfvoorzienend, als pioniers in een uitgestrekte wildernis waren zij immers op zichzelf aangewezen. Door de toenemende bevolking werd het echter voordelig om zich - naast het boerenbedrijf - te specialiseren in bepaalde ambachten. Zo ontstond er langzaamaan een middenstand van bakkers, smeden en andere andere ambachtslieden. Deze ambachtslieden vestigden zich bij voorkeur in het zwaartepunt van de bewoning, het liefst bij een kruispunt van wegen. In Zoetermeer was een voor de hand liggende plaats het "drielandenpunt" tussen Rokkeveen, Zegwaart en Zoetermeer, op het kruispunt van de Voorweg en de wallenwetering, midden in de huidige Dorpsstraat.
In de Zoetermeerse ontginning lopen de kavels overwegend in Noord-Zuid richting (loodrecht op de Voorweg); in de Zegwaartse ongeveer Oost-West (loodrecht op de Zegwaartseweg). Aan de Zoetermeerse kant van de Dorpsstraat kon de bebouwing zich eenvoudig verplaatsen van de omgeving van de Aernt Hendriksvaart naar de Voorweg / Dorpsstraat. Hier stond de bebouwing op de originele brede kavels. Deze kavels zijn in de loop van de tijd opgesplitst.
Aan de Zegwaartse kant werd een kavel van de Zegwaartseweg tot aan de wallenwetering opgeofferd en in smalle percelen verdeeld. Waarschijnlijk werd dit perceel eerst nog een flink stuk opgehoogd om wateroverlast tegen te gaan - bij opgravingen in de Dorpsstraat zijn sporen teruggevonden van een ophoging vóór de 14e eeuw. De percelen aan de Zegwaartse kant van de Dorpsstraat waren smaller dan die aan de Zoetermeerse kant. Dit verschil is in het huidige straatbeeld nog steeds goed herkenbaar.
Op de hoek van de Dorpsstraat en de Delftse wallenwetering verrees de nieuwe gezamenlijke parochiekerk, op de plaats van de huidige Oude Kerk. De kerk aan de Zwaardslootseweg werd afgebroken, het terrein werd echter honderden jaren later nog aangeduid als het oude kerkhof. De Zegwaartse kapel bleef langer bestaan, deze werd pas rond 1610 gesloopt.
Binnen, Buiten, Boven
Bij bestudering van 17e eeuwse kaarten van Zoetermeer valt op dat de naamgeving van de Zoetermeerse ontginning rond de Voorweg en de Zegwaartse en Rokkeveense ontginning overeen komt. In beide gevallen is sprake van een Voorweg: de Voorweg in Zoetermeer (ook wel Zoetermeerse Voorweg) en de Zegwaartseweg, die ook wel Zegwaartse Voorweg genoemd wordt. Evenwijdig aan de Voorweg loopt de Groeneweg of Achterweg; de Groeneweg in Zegwaart wordt in 1531 Aftergroneweg genoemd. Opvallend is dat de stukken land ook worden aangeduid met namen die eindigen op "weg" ("wech" of "wegh"). Het gebied tussen de voor- en achterweg heet "Binnenweg", het gebied aan de overzijde van de Voorweg heet "Buitenweg". Het gebied "Voor Seghwaert" op de kaart van 1615 wordt ook wel Buitenweg genoemd. Het stuk voorbij de Groeneweg heet in beide gevallen "Bovenweg". Een mogelijke verklaring voor deze naamgeving is dat het stuk Binnenweg binnen de twee wegen en het stuk Buitenweg buiten de wegen lag. Bovenweg bestond waarschijnlijk uit onontgonnen, en dus hoger liggend, wildernis. In Zoetermeer en Zegwaart is Bovenweg nooit als landbouwgrond in gebruik genomen, in plaats daarvan werd het al vroeg gebruikt voor de turfwinning. Eenzelfde combinatie van een Voor- en een Achterweg met stukken land die Buiten-, Binnen- en Bovenweg worden genoemd treft men verder alleen aan in de ontginning van Hazerswoude en (voor zover bekend) niet in andere veenontginningen in Holland. Hoe oud deze namen zijn, is niet bekend.
Bezoek van een commissie
Tegen het einde van de dertiende eeuw is de ontginning van het Hollandse veengebied in volle gang. Overal in het gebied zijn kleinere en grotere stukken grond in cultuur gebracht, maar er zijn ook nog onontgonnen, 'wilde' stukken land. Van sommige gebieden zijn de rechten (eigendom en belastingen) geregeld in een contract met de graaf, de zogenaamde Cope. Andere gebieden zijn van oudsher in bezit van vrij gevestigde boeren of maken deel uit van een oude grafelijke hofstede. Een aantal gebieden is door de graaf in leen gegeven aan lagere edelen. Om duidelijkheid te krijgen over het eigendom van de grond stuurde de graaf in 1296 en 1297 een commissie de veengebieden in die moest optekenen welke gebieden waren ontgonnen en welke rechten er op de grond gevestigd waren.
Over Zoetermeer meldt de commissie:
In Zoetermere van der brugghen die dair leghet ter kerke, vinden wi dat die reesloet van dier brugghe upwart alsoe recht up gaen sal, alse hi van beneden upcomet; ende van diere rechter ree die westzide wisen wi dat land an 't langhe land; ambocht ende tiende vinden wi ter Zoetermere.
De commissie staat op de brug naast de kerk en ziet een reesloot (grenssloot) recht doorgaan zoals hij vanuit het zuiden aankomt. Het land aan de westkant van de grenssloot behoort bij het Lange Land, in het ambacht van Zoetermeer.
Het kan haast niet anders of men staat op de brug bij de kerk in de Dorpsstraat, de grenssloot is de Leidsewallenwetering.
Voirt van die Broecwege an 't ambocht van Zoetermere ende vande Kercwege ter merewaert, dat vinden wi den luden toe.
Van de Broekweg en van de Kerkweg naar het meer, het huidige Buytenwegh en De Leyens, dat is van de luden (lieden). Met de Kerkwege wordt waarschijnlijk de Voorweg bedoeld, voor de "luden" leidde deze weg inderdaad naar de kerk in de Dorpsstraat en in de 1463 wordt de Voorweg aangeduid met "Voorkerckweghe".
Ende voirt van den Kercwege upwaert ten vene wart an dien van Catwijc, zoe vinden wij 't den Grave toe (...)
Van de Voorweg naar het zuiden, in de richting van het buurtschap Katwijk bij Pijnacker is het gebied blijkbaar nog niet in gebruik als akkerland; het wordt aangeduid als "vene" en is volgens de Commissie als onontgonnen gebied nog eigendom van de Graaf. Nu is het hele gebied van Zoetermeer verdeeld in drie stukken: het Lange Land, tussen Broekweg en Leidsewallenwetering, het stuk van de luden tussen Voorweg, Broekweg en het meer en het resterende stuk van de Graaf.
Blijkbaar stond de kerk reeds in 1296 op zijn huidige plaats. Deze stelling wordt onderbouwd door resultaten van een archeologische opgraving op de hoek van de Dorpsstraat en de Leidse wallen, waarbij 13e eeuwse bewoningssporen werden aangetroffen.
Zegwaart en Rokkeveen worden in het verslag van de grafelijke commissie in één adem genoemd:
Voirt Ruckenvene ende Zegwaert sonder die tuschen twee tuiselen, vinden wi den grave arve, rechte ende tiende; twisken die twee tuiselen vinden wie haren Florens van Brederode toe (...)
De betekenis van het woord tuiselen (het is ook mogelijk dat er tniselen staat) is onduidelijk, maar mogelijk worden hiermee de kaden langs de Groeneweg en de Molenweg/Oudeweg bedoeld. Alles binnen deze twee kaden behoort tot het gebied van heer Florens van Brederode, die volgens andere bronnen al in 1283 ambachtsheer was van Zegwaart. Het gebied erbuiten is in 1296 ontgonnen en daarom eigendom van de graaf.
Epiloog
Met de verplaatsing van de bewoningskern naar de huidige Dorpsstraat ontstond het tweelingdorp Zoetermeer-Zegwaart, dat in de eeuwen die erop volgden weinig zou veranderen - tot 1960, toen het werd aangewezen als groeikern.
De structuur van het dorp Zoetermeer-Zegwaart veranderde wellicht weinig in de eeuwen na 1300, de omgeving des te meer. In eerste instantie werd de ontginning nog enige tijd voortgezet. Het gebied ten zuiden van de Voorweg tot de Groeneweg werd in cultuur gebracht. Door de ontwatering die nodig was voor het plegen van landbouw klonk echter het veen in, zodat men langzamerhand steeds meer moeite kreeg om het land boven water te houden. In de veertiende eeuw ging men dan ook over op een ander soort grondgebruik: turfsteken. In de loop der eeuwen werd de hele vier meter dikke laag veen als turf afgevoerd en verkocht en ontstonden er waterplassen die het grootste deel van de oppervlakte van het ambacht bedekten. Pas in de 17e eeuw werden deze gebieden weer op het water heroverd en ontstond het huidige polderlandschap.
Met het originele oppervlak verdwenen ook de sporen van de vroege nederzettingen in dit gebied. Voor informatie over de ontginning zijn we aangewezen op papieren bronnen van honderden jaren na dato en van archeologische vondsten op de schaarse plekken waar de veenlaag gespaard is gebleven. Daarom is het verhaal van het ontstaan van Zoetermeer altijd een verhaal van hoe het geweest zou kunnen zijn. Ook in deze korte serie heb ik (met enige stelligheid) een beeld geschetst dat niet de absolute waarheid is, maar slechts een hypothese.
Bronnen
Hoefnagel, P.G., Zoetermeer een Hollands tweelingdorp, Zaltbommel 1980
Linden, H. van der, De Cope, Assen 1956
Linden, H. van der, Het ontstaan van de dorpen in de Rijnstreek in: In de RijnVaart der volkeren, Alphen aan den Rijn 1998
E.J.A. Zevenhuizen, E.J.A., De bevolking van Zoetermeer in de 17e en 18e eeuw, Heemskerk 1988 (niet uitgegeven, bibliotheek HGOS)