Geschiedenis Brandweer Zoertermeer Oude Kerk 1703-1788
Na de grote brand in 1701 in Zoetermeer besluit het bestuur van Zegwaart om in Amsterdam een slangenbrandspuit bij de firma Jan van der Heijden aan te schaffen.
Na de grote brand in 1701 in Zoetermeer besluit het bestuur van Zegwaart om in Amsterdam een slangenbrandspuit bij de firma Jan van der Heijden aan te schaffen.
De brandweerpomp was uitgevonden in 1614 door Anton Platner. Echter in 1672 is de brandspuit door de Nederlander Jan van der Heijden verbeterd, door toevoeging van slangen en later ook een zuigbuis, waardoor het blussen van een brand effectief kon worden aangepakt.
Na veel overleg vertrokken op 21 december 1702 enige heren voor een vierdaags bezoek aan Amsterdam om zich door eigen aanschouwing en gesprekken met de uitvinder en brandmeester Jan van der Heijden een goed oordeel over de brandspuit te vormen. De reis leidde tot bestelling van een brandspuit voor een bedrag van zevenhonderd vijftig gulden, welk bedrag indien nodig in vijf jaarlijkse termijnen kon worden voldaan.
In februari 1703 werd vanuit Amsterdam per schip de slangbrandspuit aangevoerd en bij de kerk ontscheept. Bij de spuit behoorde ondermeer een 100 Amsterdamse voet (28,8 m) lange spuitslang en een 40 voet (11,3 m) lange waterslag.
Spuithuisje tegen kerk
De spuit wordt volgens de ordonnantie neergezet in een huisje op het erf van ene Teunis vander Does in Zegwaart. Een exemplaar van de sleutels van het huisje worden afgeven aan de schout en brandheemraden. In deze begin jaren staat zeker een spuithuisje op het kerkhof tegen de Oude Kerk. Een akte van aanbesteding voor een reparatie hiervan stamt uit 1738. Onduidelijk is of dit het zelfde huisje betreft.
Reglement op de brandspuit (1703)
In verband met de komst van deze brandspuit wordt een verordening (“”keur en ordonnantie”) vastgesteld met voorschriften voor het gebruik van de spuit. Ook bevat deze verordening bepalingen voor de “organisatie” van de brandbestrijding en regels voor de brandpreventie. Op 17 juni 1703 wordt door de secretaris van Zegwaart, na voorafgaand klokgelui, voor het rechthuis het reglement op de brandspuit afgekondigd.
De schout is aangewezen als hoofd van de brandbestrijding; bij brand is hij herkenbaar door een bord of teken op zijn borst met de letters SW en daaronder C (van Capitein). De schout wordt ondersteund door twee brandheemraden ( brandmeesters), herkenbaar door de aanduiding SW en daaronder BM. Voor de bediening van de brandspuit worden ook nog twee assistenten aangewezen (herkenbaar door de aanduiding SW en daaronder A). Eén van deze assistenten geeft aansturing bij de spuit, terwijl de ander zich aan de waterkant bevindt. Verder moeten er volgens het reglement nog 36 personen voor de bediening van de spuit worden aangesteld (herkenbaar door de aanduiding SW en daaronder een nummer). Deze personen worden aangewezen door de schout. Zij zijn verplicht om kosteloos dienst te doen (aangewezen brandweer). Eén of twee keer per jaar moet er worden geoefend. Wie niet op een brandalarm of een oefening verschijnt, wordt bestraft met een hoge boete, afhankelijk van zijn positie bij deze “”brandweer”. Zonodig kunnen ingeval van brand ook “kijkers” worden verplicht om mee te helpen.
In het reglement zijn ook voorschriften opgenomen die de bouw van stenen huizen met dakpannen in plaats van houten huizen met rieten daken beogen te bevorderen. Opmerkelijk is dat in geval van brand de bewoner van het betreffende huis een boete moet betalen. Verder zijn er nog voorschriften voor de wijze van opslag van hooi, stro en buskruit.
In 1732 heeft Soetermeer 820 inwoners en 164 huizen. Zegwaart heeft dan 1145 inwoners en 229 huizen.
Sloop kerk en spuithuisje (1784)
In 1783 wordt geconcludeerd dat de Hervormde kerk en pastorie in zo vergaande staat van verval te verkeren dat deze herbouwd dienen te worden. In 1784 wordt de kerk met het aangebouwde spuithuisje gesloopt. De kerktoren blijft staan. In het jaar daarop wordt gestart met de nieuwbouw van de kerk die gereed is in 1787. In datzelfde jaar vragen de gemeenten Zoetermeer en Zegwaart aan de Staten van Holland om geld te mogen lenen voor de bouw van een wachthuis en spuithuis.
Zo ver bekend, wordt gedurende deze periode de brandspuit ondergebracht in de stal bij het huis van Jan van der Gaag.