In 1788 wordt aan de Dorpsstraat voor de Hervormde Oude Kerk een wachthuis met twee spuithuisjes gebouwd. Het gebouw is onderverdeeld in drie afdelingen, elk afgesloten door een stel dubbele deuren.
Boven de deuren van het linkse vak was op het kozijn geschilderd 'Brandspuithuis van Zegwaart' en boven de deuren van het rechtse vak was geschilderd 'Brandspuithuis van Zoetermeer'.
Boven de deuren van de middelste afdeling stond 'WACHTHUIS' en dat was algemeen bekend als ''t wachie'. De in 1798 ter plaatse opgerichte burgerwacht had hier indertijd onderdak en wachtte er op aflossing. Hoelang het als zodanig heeft dienst gedaan is niet meer na te gaan, maar in de beginjaren van de twintigste eeuw fungeerde het als onderdak voor arrestanten. De veldwachter had het daar echter niet druk mee: zo af en toe werd een dronkaard die al te slingerend over straat liep opgebracht om in 't wachie op een bos stro zijn roes uit te slapen. Misschien was er een emmer aanwezig maar meer sanitaire voorzieningen waren er toch niet in aangebracht.
1793: brand bouwmanswoning, Voorweg 125 Zoetermeer
In 1794 krijgt Zoetermeer een nieuwe handbrandspuit.
1 september 1798: boerderijbrand, Broekweg Zoetermeer
Op 12 januari 1807 vindt in Leiden een van de grootste branden plaats uit de Nederlandse geschiedenis. Een schip vol buskruit explodeert midden in de stad. Bij deze explosie en de daarop volgende brand vallen 151 doden en ongeveer 2000 gewonden.
In 1808 komt een reglement op het beheer van de brandspuit als vervanger van dat van 1703.
Na het einde van de Franse tijd (1795 – 1813) komen er veranderingen in het locale bestuur. Er komt een burgemeester met wethouders en een gemeenteraad. De macht van de ambachtsheer wordt beperkt, al blijft hij nog tot in de 20ste eeuw als burgemeester van de beide dorpen een belangrijke rol vervullen. Zoetermeer en Zegwaart maken elk een eigen ontwikkeling door, speciaal economisch gezien, maar reeds vanaf 1850 worden er pogingen gedaan om tot gemeentelijke samenvoeging van de beide dorpen te komen.
25 augustus 1843: boerderijbrand, Leidsewallenwetering Zoetermeer
Den 25sten, des namiddags omstreeks 2 ure, heeft er een zware brand gewoed in het dorp Soetermeer, op 3 uren afstands van deze stad [Leiden], door het broeijen van het hooi, waardoor 4 bergen, 1 met hooi, 2 met 24 morgen koren en eenen grooten voorraad zaad, benevens de woning, schuur met 50.000 turven en al het boeren gereedschap, 1 paard, 1 varken en 2 honden eene prooi der vlammen zijn geworden; alles toebehoorende aan H. Kerkhoven. Van het huisraad is niets kunnen gered worden dan twee bedden, een bureau en een kastje. De woning met hetgeen er aan annex was is voor brandschade, doch niet hoog, verzekerd. (Leydsche Courant 1843)
24 februari 1851: brand in drie woningen, hoek Den Hoorn- Rokkeveenseweg Zegwaart
Pas met de gemeentewet van 1851 van de hand van de bekende staatsman Thorbecke kwamen er eindelijk landelijke wettelijke bepalingen met betrekking tot het brandweerwezen. Veel stelde het niet voor, want het ging voornamelijk over wie waarvoor bevoegd of verantwoordelijk was en de verplichting om de uitgaven voor de brandweer te begroten. Tot 1941 bleef dit - met enige aanvullingen en wijzigingen - de enige wettelijke regeling van de materie.
8 juli 1869: brand Dorpsstraat, Zegwaart
5 april 1881: woningbrand L. Heyemer, Zegwaart
Aansluiting spoorwegnet (1886)
Zoetermeer krijgt in 1886 een aansluiting op het spoorwegnet en sindsdien beginnen Zoetermeer en Zegwaart lichtelijk te groeien. In Zoetermeer vestigden zich veel boterproducenten. Behalve boter werden ook andere zuivelproducten en margarine geproduceerd.
In 1894 worden door de gemeenteraden van Zoetermeer en van Zegwaart twee verordeningen vastgesteld. Het gaat in de eerste plaats om een verordening op de brandweer, waarin regels worden gegeven voor de organisatie van het personeel van de brandweer, voor de “beproeving” (controle) van het blusmateriaal, verder bepalingen ter voorkoming van brand en een regeling van de “schouwen” (controle van o.a. schoorstenen, ovens en depots van brandgevaarlijke stoffen). Een tweede verordening bevat nadere regels voor het blussen van brand. Het is een soort “politieverordening” waarin wordt bepaald wat in geval van brand wel en niet van het personeel en van de burgerij wordt verwacht.
In zekere zin kan de verordening op de brandweer worden beschouwd als de oprichting van de Zoetermeerse brandweer.
Overigens blijken de werkwijze van de brandweer en de maatregelen met betrekking tot de brandpreventie in deze nieuwe regelingen qua opzet niet veel te verschillen van de reglementen uit 1703 en 1793.
De verantwoordelijkheid voor de brandweer wordt opgedragen aan twee of drie door B&W te benoemen brandmeesters. De brandmeesters worden bijgestaan door, in overleg met hen, door B&W te benoemen commandeurs.
De bedieners van de handspuit worden aangewezen uit mannelijke inwoners tussen 20 en 60 jaar. Uitgezonderd zijn geestelijken, onderwijzers, (rijks)ambtenaren en mannen met andere openbare verplichtingen, artsen, watermolenaars, spoorwegbeambten, militairen en mensen met lichamelijke gebreken. In eerste instantie worden mannen aangewezen die zich vrijwillig aanmelden. Jaarlijks in de maanden mei en juni wordt de lijst met namen gecontroleerd en worden mannen die de 60 zijn gepasseerd vervangen door nieuwe aangewezenen.
Ieder die tot het verrichten van brandweerdiensten is aangewezen kan zich laten vervangen door een “vaste plaatsvervanger “, mits deze geschikt wordt bevonden door B&W. Mocht deze vervanger een boete krijgen door slecht functioneren, dan is de oorspronkelijk aangewezene aansprakelijk voor de betaling van de boete. Ook voor oefeningen mag men zich laten vervangen. Bovendien is het mogelijk om de aanwijzing af te kopen (voor vijf gulden).
Brandmeesters en commandeurs kunnen te allen tijde ontslag aanvragen. Ze blijven in dienst tot een vervanger is gevonden. De commandeurs en aangewezenen kunnen bij slecht functioneren en ongeschiktheid worden ontslagen. De brandmeesters krijgen jaarlijks een vergoeding. De commandeur heeft een erefunctie. De aangewezenen krijgen een vergoeding voor oefeningen en branduren. Bij het negeren van orders wordt de vergoeding niet uitgekeerd.
Het brandweerpersoneel is tijdens oefening of brand herkenbaar aan een leren riem, voorzien van nummer of letter(s), die wordt gedragen aan de linkerarm. De brandmeesters zijn later ook herkenbaar aan een brandweerstaf. Hiervan is nog een exemplaar bewaard gebleven.
Minimaal één keer per jaar wordt er geoefend, in de maanden mei of juni. Zeven dagen te voren wordt dit kenbaar gemaakt. Het personeel verzamelt zich hiervoor bij het raadhuis.
In geval van brand wordt de kerkklok geluid. Het personeel van de brandweer begeeft zich naar de spuithuisjes of anders rechtstreeks naar de brand. Zolang er niet genoeg personeel aanwezig is, zijn ook toeschouwers verplicht om te assisteren. In geval van brand moeten alle café’s sluiten en is het nuttigen van alcohol verboden tot de handspuit weer is ingerukt.
Op overtreding van de in de verordeningen uitgevaardigde voorschriften zijn boetes gesteld. De bedragen zijn afhankelijk van de soort overtreding.
16 januari 1897: brand korenmolen, de heer Hoogenboezem, Zoetermeer
Behalve aan de Dorpsstraat staat ook aan het begin van de Zegwaartseweg (72) een spuithuisje. Een ander spuithuisje waarin een spuit wordt gestald, staat aan de Voorweg 151. Wanneer deze spuithuisjes precies zijn gebouwd is onbekend.
Anno 1905 telt Zoetermeer 1299 inwoners en Zegwaart 1658 inwoners.
4 februari 1905: brand station 'Soetermeer-Zegwaard'
4 september 1907: boerderijbrand, de heer B. Uyterlinde, Zegwaartseweg Zegwaart
In de periode van 1900 tot en met 1909 zijn er zes branden met schade in beide dorpen. Twee in Zoetermeer en vier in Zegwaart.
11 juli 1911: Schuurbrand, schoenmaker V., Dorpsstraat
In 1912 krijgt Zoetermeer weer een handbrandspuit. Deze handbrandspuit is heden ten dage nog aanwezig bij de brandweer en staat sinds 2014 in de kazerne Oosterheem.
Koninklijke Nederlandse Brandweervereeniging (1916)
In 1916 wordt Koninklijke Nederlandse Brandweervereeniging opgericht. Een belangrijke doelstelling is om het brandweerwezen van het platteland uit zijn isolement te halen; beperking van schade als gevolg van gebrekkige organisatie en onvoldoende materieel. In 1923 wordt de vereniging gedecentraliseerd in provinciale brandweerbonden. Ondanks advies van het ministerie van Binnenlandse zaken en Landbouw en provincie ziet Zoetermeer af van het lidmaatschap. Het duurt tot 1947 voordat Zoetermeer lid wordt.
In de periode van 1910 tot en met 1919 is er totaal acht keer brand met schade in beide dorpen. Twee keer is er een landbouwbrand in Zoetermeer. In dezelfde periode is zes maal brand met schade in Zegwaart. Tweekeer bij een particulier, tweekeer bij industrie en tweekeer is er een landbouwbrand.